Noor Zetteler is advocaat en partner bij Wijn & Stael en is gespecialiseerd in financiering, zekerheden en insolventierecht. Zij was tot voor kort plaatsvervangend voorzitter van de klachtencommissie van de NBA. In haar praktijk adviseert zij bestuurders en financiers over (dis)continuïteit- en uitwinningsvraagstukken en voert zij (omvangrijke) procedures waarin de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en accountants centraal staat. Ook adviseert en procedeert ze over accountancyvraagstukken bij de Accountantskamer en het CBb en publiceert zij daar over. Voorts wordt ze regelmatig benoemd als curator en is zij voorzitter van beroepsvereniging voor insolventie advocaten INSOLAD.
De voorzitter van de Accountantskamer heeft mij gevraagd om op persoonlijke titel mijn ervaringen met de Accountantskamer te delen. Als buitenstaander zijn er mogelijk ontwikkelingen te signaleren, waarvan de Accountantskamer graag deelgenoot zou worden gemaakt, zo is de gedachte. Ik stel het op prijs dat deze mogelijkheid mij geboden wordt en maak daarvan dan ook graag gebruik.
Mijn eerste ervaring met het voor accountants geldende tuchtrecht was eind 2007. Als advocaat van een klager diende ik een klacht in bij de toenmalige Raad van Tucht die in een relatief korte uitspraak de klacht begin 2010 gegrond verklaarde. In de periode nadien heb ik regelmatig namens klagers de handelwijze van accountants ter toetsing voorgelegd aan de Accountantskamer te Zwolle. Mijn perspectief op de rol van de Accountantskamer is derhalve gekleurd door het feit dat ik altijd namens partijen optreed die van mening zijn dat de accountant in het desbetreffende dossier steken heeft laten vallen.
Dat brengt mij ertoe om ten aanzien van mijn bespiegelingen hierna eerst twee relativerende opmerkingen te maken. De eerste is dat ik vrijwel enkel dossiers onder ogen krijg waarbij de klager stelt dat er door de accountant fouten zijn gemaakt. De dossiers waarin de accountant op juiste wijze heeft geacteerd en met een professioneel kritische instelling zijn controle en werkzaamheden heeft verricht, komen over het algemeen niet op mijn bureau terecht.
De tweede relativerende opmerking luidt dat mijn betrokkenheid bij een kwestie niet eindigt bij de procedure bij de Accountantskamer (eventueel gevolgd door een hoger beroep procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven). De discussies na afloop van de procedure bij de Accountantskamer over de verdere (financiële) afwikkeling van de kwestie laten zien dat de Accountantskamer met haar uitspraken een bijdrage daaraan levert en op die discussie impact heeft. Aan uitspraken van de Accountantskamer wordt in het civiele debat veel waarde gehecht. Ik kom hierna terug op het antwoord op de vraag of de Accountantskamer haar impact kan vergroten en in hoeverre dat zou bijdragen aan het doel van de tuchtrechtelijke procedure: het herstel van het vertrouwen van het publiek in de beroepsuitoefening door de accountant. Alvorens dat te doen besteed ik nog aandacht aan een andere procedure die bijdraagt aan dat herstel: de procedure bij de Klachtencommissie van de NBA.
Klagers kunnen hun klachten niet alleen indienen bij de Accountantskamer maar zij hebben ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Klachtencommissie van de NBA. Deze procedure is laagdrempelig en biedt klager ook een mogelijkheid om de manier waarop de accountant zich tegenover de klager heeft gedragen ter toetsing voor te leggen. De procedure is erop gericht om partijen nader tot elkaar te brengen en het geschil op te lossen. Gedurende vier jaar heb ik als plaatsvervangend voorzitter van deze Klachtencommissie gezien hoe een hoorzitting kan bijdragen aan een oplossing. Indien de klacht zich daarvoor leent, wordt tijdens die hoorzitting door de leden van de Klachtencommissie onderzocht of partijen tot overeenstemming kunnen komen. De klager ziet ook dat hij gehoord wordt en er aandacht wordt besteed aan zijn klacht. Voor de accountant wordt zichtbaar hoe klachten in bepaalde gevallen op redelijk eenvoudige wijze kunnen worden weggenomen, omdat de klachten veelal zien op de wijze van communiceren tussen partijen. Regelmatig leidde dat ertoe dat er tussen partijen overeenstemming werd bereikt en dat de klacht werd ingetrokken.
De zaken die aan de Accountantskamer worden voorgelegd kennen over het algemeen een andere achtergrond. Het gaat regelmatig over kwesties waarmee (grote) financiële belangen zijn gemoeid. Ik noem als voorbeeld aandeelhouders die klagen over controlewerkzaamheden ten aanzien van verklaringen bij jaarrekeningen waarop zij hun investeringsbeslissing hebben gebaseerd. Ook curatoren treden regelmatig op als klagers. Zij onderzoeken op grond van hun wettelijke taak de feiten en omstandigheden die tot een faillissement hebben geleid en stuiten in bepaalde gevallen op goedkeurende verklaringen bij jaarrekeningen die zijn afgegeven, terwijl een deugdelijke grondslag voor die verklaringen ontbrak. Daarnaast blijkt uit de uitspraken van de Accountantskamer dat de handelwijze van accountants in het kader van persoonsgerichte onderzoeken ook de nodige aandacht krijgt. Ook bij dergelijke kwesties is er veel aandacht voor de rol die de accountant in het maatschappelijk verkeer vervult. Partijen en het maatschappelijk verkeer vertrouwen nu eenmaal op hetgeen een accountant opschrijft; of dat nu in een verklaring bij een jaarrekening is, in een rapport met (persoonsgerichte) bevindingen of een verklaring in het kader van de verstrekte NOW subsidie. Het vertrouwen dat men heeft in de accountant rechtvaardigt een tuchtrechtelijke toetsing die – indien het vertrouwen geschonden is – bijdraagt aan het herstel van dat vertrouwen. Dat betekent mijns inziens dat het tuchtrecht niet alleen een normstellend of normontwikkeld kader kan bieden maar ook de potentie heeft om een grotere bijdrage te leveren aan het herstel van het vertrouwen in de accountant.
Hoe zou de Accountantskamer haar bijdrage in dat kader kunnen vergroten? Ik neem de vrijheid om in dat kader twee suggesties te doen.
Bepaalde kwesties die aan de Accountantskamer worden voorgelegd, zouden – indien zij niet op grond van artikel 38a Wtra zijn doorgestuurd aan de Klachtencommissie van de NBA kunnen worden afgedaan via een zogenaamde voorzittersbeslissing – al dan niet voorafgegaan door een zitting in aanwezigheid van de voorzitter en een griffier. Het zou dan om kwesties gaan die met name zien op de bejegening en opstelling van de accountant richting de klager maar waarvan geoordeeld wordt dat behandeling door de Accountantskamer wel in de rede ligt omdat er een tuchtrechtelijk belang mee gemoeid is. De Accountantskamer kan door een dergelijke procedure op een redelijk laagdrempelige wijze aandacht besteden aan de klacht van de klager en op die wijze in dat soort zaken ook het normkader verder ontwikkelen.
Zaken die zich daar niet voor lenen – over het algemeen zijn dat zaken waarmee (grote) financiële belangen zijn gemoeid – worden door de Accountantskamer behandeld. Indien de Accountantskamer oordeelt dat bepaalde (controle)standaarden zijn geschonden en de werkzaamheden met een onvoldoende professioneel kritische instelling zijn verricht, zou de Accountantskamer meer aandacht kunnen besteden aan de gevolgen die deze gebreken in de controle hebben ten aanzien van de financiële verslaglegging. Dat betekent dat bij toewijzing van bepaalde klachtonderdelen ten eerste wordt overwogen dat de (controle)werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd en dat er daardoor een goedkeurende verklaring of een rapport in het maatschappelijk verkeer is gebracht die een deugdelijke grondslag ontberen. In aanvulling daarop zou ik er voor pleiten dat ook wordt overwogen dat bepaalde posten onjuist zijn verantwoord met een motivering die verder strekt dan de conclusie dat de controle met onvoldoende diepgang heeft plaatsgevonden. De Accountantskamer zou daarmee meer specifiek ingaan op de gevolgen en de inhoud van de gebrekkige (controle)werkzaamheden voor de jaarrekening dan wel de uitgebrachte rapporten. Zij kan daarbij gebruikmaken van de mogelijkheid die het procesreglement haar biedt en gedurende de procedure bij partijen zelf stukken opvragen en/of partijen verzoeken inlichtingen te geven. Daarmee wordt van de Accountantskamer mijns inziens niet verlangd dat zij de (controle)werkzaamheden overdoet – dat is een schier onmogelijke taak – maar zij kan zich in dergelijke gevallen wel in meer detail uitlaten over de gevolgen van de gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden door de accountant. Dergelijke overwegingen geven partijen meer handvatten om tot een oplossing te komen, temeer omdat het oordeel van de Accountantskamer in een civiele procedure in beginsel van groot belang is.
Rest mij nog de Accountantskamer veel succes te wensen bij haar werkzaamheden in de toekomst.
Noor Zetteler
Partner bij Wijn & Stael Advocaten te Utrecht