UITSPRAAK 17 AUGUSTUS 2020

Procedurenummer 19/2068 Wtra AK
Klacht over de gebrekkige controle van een in de jaarrekening opgenomen rekeningcourantvordering van de vennootschap op de STAK is ongegrond. Het verwijt dat betrokkene geen (aantoonbare) aandacht heeft besteed aan de vraag of financiële gegevens van de STAK in de jaarrekening van de vennootschap moesten worden geconsolideerd, is gegrond verklaard. Een controlerend accountant moet beoordelen of de te controleren entiteit op basis van het toegepaste stelsel van financiële verslaggeving bij het opmaken van de jaarrekening met betrekking tot groepsonderdelen al dan niet een consolidatieplicht heeft (Standaard 600). Van belang is dat alinea 309 van hoofdstuk 217 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) voorschrijft dat, indien sprake is van een stichting administratiekantoor, op grond van de administratievoorwaarden en de nader specifiek overeengekomen bepalingen wordt bepaald of het administratiekantoor deel uitmaakt van de consolidatiekring en of deze wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Betrokkene heeft overwegingen met betrekking tot de relatie tussen de vennootschap en de STAK niet in zijn controledossier vastgelegd (Standaard 230).  Betrokkene diende vast te stellen of de vennootschap al dan niet de STAK in wezen beheerste (alinea 202 tot en met 204 van hoofdstuk 217 van de RJ), en dus een consolidatieplicht met betrekking tot financiële gegevens van de STAK had. Omdat een concrete vastlegging van de door betrokkene gestelde overwegingen ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of betrokkene deze beoordeling zorgvuldig heeft gedaan. De klacht over onvoldoende objectief, integer en professioneel handelen is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Maatregel: waarschuwing.http://ECLI:NL:TACAKN:2020:53

UITSPRAKEN 7 AUGUSTUS 2020

Procedurenummer 19/316 Wtra AK
Klacht tegen accountant over de controle van de cijfers van een economische entiteit (zonder juridische vorm) die is opgezet om een earn out te berekenen. De klacht is in wezen te vereenzelvigen met een eerste en een tweede klacht. Aan de gewraakte gedragingen verbindt klaagster echter andere gevolgen. Klacht is niet-ontvankelijk op grond van het ne bis in idem beginsel. Gesteld handelen in strijd met Standaard 501 is ongegrond.

Procedurenummer 19/2351 Wtra AK
Betrokkene is in verschillende rollen betrokken geweest bij een vennootschap, waarvoor zijn kantoor diensten verrichtte. Na overname van die vennootschap is een conflict ontstaan over de facturen van het accountantskantoor. Tijdens de incassoprocedure heeft de rechtbank de accountant bevolen specificaties van de facturen af te geven. Daarna is vastgesteld dat die specificaties niet origineel waren en bewerkt.
De klacht ziet erop dat betrokkene aandelen bezat, terwijl hij ook verbonden was aan het accountantskantoor dat voor de vennootschap werkzaam was. Betrokkene zou daarnaast met de bankpas van de vennootschap zelf de declaraties van het accountantskantoor hebben betaald. Ook zou betrokkene hebben geweigerd urenspecificaties bij eerder verzonden declaraties te verstrekken. De urenspecificaties die betrokkene op last van de rechtbank verstrekte, waren vervalst, aldus klager.
De Accountantskamer heeft de klacht deels gegrond verklaard en de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand opgelegd. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene onvoldoende de verschillende rollen (aandeelhouder, procuratie en adviseur) die hij had heeft onderkend en gescheiden gehouden. Voor derden was onduidelijk in welke hoedanigheid betrokkene handelde. De beginselen van objectiviteit en integriteit zijn niet nageleefd. Met name het handelen in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit wordt betrokkene zwaar aangerekend. Door betrokkene zijn bewerkte stukken in een gerechtelijke procedure ingediend en hij heeft nagelaten passende maatregelen te nemen.

UITSPRAKEN 27 JULI 2020

Procedurenummer 19/305 Wtra AK
Klacht i.v.m. controle jaarrekeningen vijf ondernemingen behorend tot één groep. Klacht gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk ongegrond. Strijd met fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. De Accountantskamer is van oordeel dat het door het bestuur van de holding opgestelde herstelplan essentieel was bij de controle van de jaarrekeningen van de gecontroleerde vennootschappen. Het herstelplan was immers cruciaal voor (de beoordeling van) de continuïteit van de vennootschappen. Tussen partijen is niet in geschil dat de vennootschappen ten tijde van de controle technisch failliet waren. Vanwege de bestaande problemen met de liquiditeit en de continuïteit had betrokkene het aangeleverde herstelplan professioneel kritisch moeten bezien. De Accountantskamer is van oordeel dat onvoldoende onderzocht is of de prognoses met betrekking tot de opbrengsten van de nieuwe fondsen en het terugvloeien van gelden naar de bestaande, verlieslatende fondsen reëel waren. Betrokkene had gezien de verbondenheid van twee buiten de groep vallende vennootschappen met respectievelijk de UBO en de zoon van de UBO een diepgaandere beoordeling van de betalingen aan deze vennootschappen moeten verrichten. De Accountantskamer is daarom van oordeel dat betrokkene onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de transacties van de holding met deze verbonden partijen.

Procedurenummer 19/1924 Wtra AK
Klacht tegen accountant in zijn hoedanigheid van (voormalig) aandeelhouder en directeur. Klager is een medewerker van wie de arbeidsovereenkomst is ontbonden. De klacht ziet op de gedragingen van betrokkene in de gerechtelijke procedure rondom de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst en de nasleep daarvan. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond, met uitzondering van het verwijt dat betrokkene in het mediationtraject de geheimhouding heeft geschonden. Maatregel: waarschuwing.

UITSPRAKEN 20 JULI 2020

Procedurenummers 19/1961, 19/1962 en 19/1963 Wtra AK
Verzoek om herziening van onherroepelijke beslissing van de Accountantskamer door oorspronkelijke klager. Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk. De Wtra kent de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak niet. Een dergelijk verzoek om herziening is dan ook in beginsel niet mogelijk. De algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht brengen mee dat in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak. Alleen door degene over wie was geklaagd kan herziening worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak waarbij een maatregel is opgelegd. Het is voor een oorspronkelijke klager niet mogelijk om een verzoek om herziening in te dienen. Verzoeker heeft zich, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat uit deze bepalingen volgt dat ook voor hem, als oorspronkelijke klager, de mogelijkheid dient te bestaan om te verzoeken om herziening. Er is geen sprake van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing. De voorzitter volgt voor wat betreft de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:52), gelezen in samenhang met de onderdelen 3.9 tot en met 3.11 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:47), waarnaar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.2 van zijn arrest verwijst. Samengevat is de conclusie dat bij een verzoek tot heropening van een tuchtzaak geen sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. De accountantstuchtrechtelijke procedure ziet niet op de vaststelling van de burgerlijke rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke klagende partij in de zin van artikel 6 van het EVRM. Artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing. Ten aanzien van het door verzoeker gedane beroep op artikel 47 van het Handvest overweegt de Accountantskamer dat de bepalingen van het Handvest, waaronder artikel 47 van het Handvest, alleen gelden wanneer het recht van de Europese Unie ten uitvoer wordt gebracht. Dat is hier niet het geval.

Procedurenummer 19/2048 Wtra AK
Klacht over verrichte werkzaamheden in het kader van de loonadministratie van een klant en over het niet verschaffen van duidelijkheid over de facturen. Klacht deels niet-ontvankelijk, voor zover deze betrekking heeft op gedragingen die hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2016. Klacht, voor deze betreft gedragingen van na 31 december 2015, deels gegrond, deels ongegrond. Strijd met fundamentele beginselen van integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel van waarschuwing. De Accountantskamer is van oordeel dat door het niet betalen van toeslaguren aan werknemers door de klant sprake was van een situatie waarbij betrokkene in verband kon worden gebracht met het niet-integere handelen van de klant. Op grond van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de VGBA lag het op de weg van betrokkene om een maatregel te nemen gericht op het beëindigen van dit niet-integere handelen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, door ondanks het achterwege blijven van verbeteringen gedurende langere tijd werkzaamheden te blijven verrichten voor de klant c.q. door onder zijn verantwoordelijkheid werkzame medewerkers deze werkzaamheden te laten blijven verrichten, heeft gedoogd dat voorschriften met betrekking tot de loonbetaling niet werden nageleefd. Betrokkene had onder deze omstandigheden eerder moeten besluiten om de opdracht voor het verrichten van diverse werkzaamheden terug te geven. Indien, zoals bij deze opdracht, gefactureerd wordt op uurbasis, dient ter beantwoording van de vraag hoe het honorarium van de accountant is bepaald op verzoek van de cliënt inzichtelijk te worden gemaakt wie wanneer werkzaamheden heeft verricht. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene door ondanks een daartoe strekkend verzoek van klager geen inzicht te verschaffen in hoe het honorarium voor de door hem en/of onder zijn verantwoordelijkheid verrichte werkzaamheden is bepaald, gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Procedurenummer 20/321 Wtra AK
Klacht tegen accountant (RA) die als bestuurder van een coöperatie werkzaam is. Tussen klager en de coöperatie is een geschil ontstaan over de rechtsgeldigheid van een transactie. Klager verwijt de accountant dat hij niet integer is geweest en dat hij niet heeft meegewerkt aan waarheidsvinding. Daarbij wijst klager erop dat de accountant het geschil niet heeft willen voorleggen aan het scheidsgerecht, dat hij niet heeft meegewerkt aan het door klager gestarte onderzoek, dat hij geen minnelijke regeling heeft willen treffen en dat hij feiten zou hebben verdraaid. Deze verwijten treffen geen doel. De accountant heeft geen onjuist of misleidend standpunt ingenomen. Hij was niet verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de verzoeken van klager. Klacht ongegrond. Bekijk uitspraak

Procedurenummer 20/352 Wtra AK
Een medewerker van het accountantskantoor heeft in 2015 voor de moeder van klagers een huurovereenkomst opgesteld en huurtoeslag aangevraagd. Klagers verwijten de accountant dat de aanvraag is ingediend zonder dat de medewerker over een ondertekende huurovereenkomst beschikte en dat hij geen rekening heeft gehouden met het feit dat moeder het recht van vruchtgebruik van de woning had. De Accountantskamer is van oordeel dat de medewerker bij het aanvragen van de huurtoeslag voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de medewerker is uitgegaan van de door de opdrachtgever (in dit geval de zoon van moeder) verstrekte gegevens. Het lag op de weg van de zoon om de medewerker te informeren over het recht van vruchtgebruik. Dat geldt in dit geval des te meer omdat het een zogenoemde execution only opdracht betrof. Ook de verwijten dat de accountant zijn zorgplicht zou hebben geschonden en dat hij zich een accountant onwaardig zou hebben gedragen, slagen niet. Klacht ongegrond.

 

 

 

 

 

UITSPRAKEN 19 JUNI 2020

Procedurenummer 20/110 Wtra AK
Een accountant heeft vertrouwelijke gegevens van klagers verstrekt aan zijn advocaat ten behoeve van een incassotraject. De advocaat heeft deze vertrouwelijke gegevens gebruikt om conservatoir derdenbeslag te leggen onder klanten van klagers, waardoor de vertrouwelijke gegevens ook terecht zijn  gekomen bij die klanten. De accountant heeft hiermee het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid geschonden. Ook is sprake van schending van het fundamentele beginsel van integriteit. De accountant heeft zich niet gehouden aan de overeenkomst van opdracht en de algemene voorwaarden, waarin is afgesproken dat hij de vertrouwelijke gegevens niet zonder toestemming  van klagers met derden zou delen en dat hij deze  gegevens niet voor een ander doel zou gebruiken dan waarvoor ze aan hem waren verstrekt. Klacht gegrond. Berisping.

Procedurenummer 20/210 Wtra AK
Een accountant heeft samen met een compagnon (geen accountant) een accountantskantoor. De compagnon, die binnen het kantoor verantwoordelijk is voor kwaliteitsaangelegenheden, heeft voor de accountant verzwegen dat er een kantoortoetsing zou plaatsvinden. Omdat de compagnon de kantoortoetsing wilde ontlopen, heeft hij de afspraak voor de kantoortoetsing negen keer kort van tevoren afgezegd. De Accountantskamer heeft geoordeeld dat de accountant verantwoordelijk is voor het feit dat de kantoortoetsing niet heeft plaatsgevonden. Als enige accountant is hij de kwaliteitsbepaler en is hij verantwoordelijk voor het kwaliteitssysteem. Vanwege deze verantwoordelijkheid had de accountant erop moeten toezien dat de compagnon op juiste wijze uitvoering gaf aan de gedelegeerde taken op het gebied van de kwaliteit. Klacht gegrond. Tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand.

UITSPRAKEN 17 JUNI 2020

Procedurenummers 17/920 en 17/925 Wtra AK
Deze klachtzaak is verbonden met de klachtzaken 18/718 en 18/719 Wtra AK.
Fishing expedition van klaagster versus geheimhoudings-/vertrouwelijkheidsverplichting van betrokken accountants.
Klaagster klaagt erover dat de accountants jarenlang kennis hebben gehad van omkopingsfraude bij een dochteronderneming van een door hen gecontroleerde onderneming. De accountants zouden hebben nagelaten fraudes aan de bevoegde autoriteiten te melden. Klaagster heeft daarbij alleen gewezen op drie in het NRC gepubliceerde krantenartikelen. Op klaagster ligt de stelplicht en de bewijslast; met het enkel verwijzen naar die krantenartikelen heeft zij daar niet aan voldaan.

Procedurenummers 18/718 en 18/719 Wtra AK
Klachten AFM over controle jaarrekening groep en tot de groep behorende dochtervennootschap. Contante commissiebetalingen door de dochtervennootschap. Klacht tegen de accountant van de dochtervennootschap deels gegrond; strijd met fundamenteel beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid; oplegging maatregel van berisping. Klacht tegen de groepsaccountant ongegrond.
De Accountantskamer is van oordeel dat de accountant van de dochtervennootschap bij de start van ieder van de te controleren jaren niet het juiste uitgangspunt heeft gehad door al bij het begin van de controle te stellen dat het issue van de contante betalingen aan derden was opgelost. Uitgangspunt voor ieder controlejaar dient te zijn dat een accountant zich behoort af te vragen of er een risico op fraude is. Een dergelijk risico kan zich immers – ook na een beëindiging van een eerdere controle – ieder jaar opnieuw voor doen. Juist in deze controlejaren was bij de te controleren rechtspersonen sprake van voldoende concrete aanwijzingen om hieraan bijzondere aandacht te besteden. De Accountantskamer is van oordeel dat sprake was van een groot aantal signalen waaruit naar voren kwam dat ook in de controlejaren waar deze klacht betrekking op heeft sprake was van een doorgaande praktijk van contante betalingen bij wijze van ‘sales incentives’ in welke betalingen de accountant van de dochtervennootschap geen inzicht had. De Accountantskamer concludeert dat de accountant van de dochtervennootschap niet zo zeer zijn ogen heeft gesloten voor de aanwezige contante betalingen, maar dat hij ze niet heeft open gedaan.
In het licht van de controlematerialiteit van de groep was het bedrag dat gemoeid was met de contante betalingen bij de dochtervennootschap zeer gering. Fraude en corruptie zijn onderdeel geweest van de uitgevoerde controles, het Board Report en de besprekingen met het management van de groep, zij het dat dit niet specifiek gericht was op de situatie bij de dochtervennootschap. Onderzoek had geen aanwijzingen opgeleverd dat de ‘scoping’ van de controle van de groepsjaarrekening tekortschoot. De groepsaccountant mocht zich hierdoor gesterkt voelen in de opvatting dat het plaatsvinden van dergelijke contante betalingen van een op groepsniveau zo geringe omvang niet direct meebracht dat sprake was van een frauderisicofactor op het niveau van de groep. De groepsaccountant mocht onder de gegeven, bijzondere omstandigheden afgaan op de informatie die hij van de accountant van de dochtervennootschap had ontvangen.

 

 

Uitspraak 4 mei 2020

Procedurenummer 19/2028 Wtra AK
Betrokkene is werkzaam als accountant in business voor een vennootschap die voor cliëntvennootschappen uiteenlopende werkzaamheden verricht. Haar wordt verweten nagelaten te hebben controlewerkzaamheden te hebben uitgevoerd met betrekking tot de jaarrekening van een cliëntvennootschap. Betrokkene heeft voor die vennootschap geen werkzaamheden verricht. Zij kan daarnaast voor werkzaamheden van anderen ten behoeve van die vennootschap niet verantwoordelijk gehouden worden. Ook niet omdat zij de enige accountant is die verbonden is aan de onderneming. Inhoudelijke beoordeling van klachtonderdelen blijft achterwege. De klacht is ongegrond.

Uitspraak 1 mei 2020

Procedurenummers 19/749 t/m 19/752 Wtra AK
Klacht over accountants die diverse werkzaamheden hebben verricht voor een onderneming die mobiele units verhuurde ten behoeve van de medische sector en die in 2016 failliet is gegaan.
19 /749: klacht tegen accountant in business (financieel directeur) gedeeltelijk gegrond; oplegging maatregel van waarschuwing; samenloop schending twee fundamentele beginselen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, door in te stemmen met het zonder deugdelijke grondslag opnemen van een debiteurenvordering en een schadevergoedingsvordering in verband met het project X in de administratie van de onderneming gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 2, onder d, van de VGBA. Omdat betrokkene door het ten onrechte opnemen van deze vorderingen in de administratie van de onderneming betrokken was bij informatie die ofwel materieel onjuist ofwel onvolledig ofwel misleidend was, heeft zij tevens gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit, als bedoeld in artikel 2, onder b, van de VGBA.
19/750:  klacht i.v.m. controlerend accountant; gedeeltelijk gegrond; oplegging maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. Strijd met vakbekwaamheid en zorgvuldigheid; meerdere tekortkomingen.
19/751: klacht tegen bestuurder accountantskantoor van waaruit de controle verricht werd; klacht ongegrond. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij niet dossierinhoudelijk betrokken was bij de controle van de jaarrekening van de onderneming. Niet gebleken is dat dit onjuist is.
19/752: klacht tegen samenstellend accountant; klacht ongegrond. In dit geval gold voor betrokkene, als samenstellend accountant van de onderneming, op grond van Standaard 4410.14 geen verplichting om aanvullende informatie op te vragen.

 

Uitspraak 20 april 2020

Procedurenummer 19/1096 Wtra AK
Klachten curator. Betrokkene heeft bij het samenstellen van jaarrekeningen over een drietal jaren niet voldaan aan wat volgens Standaard 4410 wordt verlangd bij het constateren van (in de bewoordingen van de voor 2016 geldende Standaard) niet complete, niet nauwkeurige of anderszins onbevredigende informatie. Dat was het geval bij een rekening-courant vordering en bij de post debiteuren. Bij het verwerken van beide posten heeft betrokkene onvoldoende oog had voor de (on)inbaarheid van de vorderingen. In dat verband had betrokkene ook niet zonder meer mogen afgaan op prognoses van de directie van het te behalen resultaat omdat de feitelijk gerealiseerde winst over de jaren waarop de klachten zien, veel lager uitkwam dan de geprognosticeerde. Betrokkene had dan ook om een nadere onderbouwing van de prognoses moeten vragen. Berisping.

uitspraken 10 april 2020

Procedurenummers 18/869 en 18/870 Wtra AK
Terecht klaagt de AFM er over dat betrokkenen (betrokkene sub 1 als de extern accountant en betrokkene sub 2 als intensief betrokken tweede auditpartner), nadat de AFM in het kader van haar doorlopend toezicht een onderzoek had aangekondigd  naar de kwaliteit van de onderhavige controle, ten onrechte de indruk hebben gewekt dat controle-informatie, die pas na de datum van de controleverklaring is verkregen, voorafgaand aan die datum al was verkregen en vastgelegd. Ook is de klacht tegen de extern accountant gegrond dat hij t.a.v. bepaalde posten onvoldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen om daarop zijn oordeel te gronden. Uitleg van paragrafen 230.13 en 230.A22 en 600.50 NVCOS (geldend voor controleverklaringen in 2015) en art. 11 Bta. Klachten grotendeels gegrond; aan beide betrokkenen wordt de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving in het accountantsregister opgelegd.

Procedurenummer 20/639 Wtra AK
Klacht over fraude door accountant in business. Partijen hebben de Accountantskamer toestemming verleend om behandeling ter zitting achterwege te laten vanwege de coronacrisis. Klacht gegrond. Strijd met fundamentele beginselen van integriteit, professionaliteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel doorhaling van de inschrijving in de registers met verbod tot herinschrijving voor de duur van tien jaren. Uitvoerbaarverklaring uitspraak bij voorbaat. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene zich gedurende langere tijd op slinkse wijze schuldig heeft gemaakt aan een zeer omvangrijke fraude waarmee hij bij zijn werkgever ruim € 6.100.000 heeft verduisterd om zichzelf daarmee te verrijken. De Accountantskamer is van oordeel dat in de beroepsgroep geen plaats is voor frauderende accountants.

Uitspraken 3 april 2020

Procedurenummer 19/1316 Wtra AK
Klacht na terug verwijzing door het CBb. Betrokkene heeft op een eerste verzoek van de belastinginspecteur aanstonds informatie van een voormalige cliënt aan de belastingdienst verstrekt. Betrokkene heeft dat gedaan omdat die informatie volgens hem al eerder aan de belastingdienst was verstrekt en aangenomen kon worden dat de cliënt daar belang bij had en dat hij daartegen geen bezwaar had. Uit de verklaring van betrokkene volgt dat hij geen besef lijkt te hebben gehad van mogelijke belangen van klager die speelden. Het had op grond van het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid zonder meer op zijn weg gelegen om het verzoek van de inspecteur eerst met klager te bespreken alvorens de informatie te verstrekken. Waarschuwing.

Procedurenummer 19/1521 Wtra AK
Klacht van de Nba over de toetsing van het kwaliteitsstelsel van een kantoor op grondslag van de Nadere voorschriften kwaliteitssystemen (NVKS). Het kantoor voldoet op organisatieniveau en op opdrachtniveau niet aan de voorschriften die (met toepassing van het verlichte regime) gelden voor een klein kantoor. Hoewel persoonlijke omstandigheden (ziekte) een rol hebben gespeeld is betrokkene als voor het kwaliteitssysteem verantwoordelijke accountant verwijtbaar tekort geschoten. Doorhaling voor de duur van achttien maanden. Daarbij is rekening gehouden met de duur van de periode waarin het stelsel niet op orde is geweest en herstel niet eerder is gerealiseerd.

Procedurenummer 19/1695 Wtra AK
Klacht over accountant die als bindend adviseur is opgetreden. Tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om inhoud, wijze van totstandkoming en/of gezag van een bindend advies ter discussie te stellen. Tuchtrechtelijk ingrijpen is alleen aan de orde in uitzonderlijke gevallen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Klacht ongegrond.

Procedurenummer 19/1730 Wtra AK
Een accountant had bij de controle van de jaarrekening van een vereniging aandacht moeten besteden aan het ingestelde forensisch accountantsonderzoek naar mogelijke integriteitsproblemen op directieniveau. Ook had hij de uitkomsten van dit onderzoek moeten afwachten. Door dit niet te doen heeft de accountant een onvoldoende professioneel-kritische instelling gehad en heeft hij zijn goedkeurende verklaring gegeven zonder over voldoende en geschikte controle-informatie te beschikken. Daarnaast had de accountant in zijn accountantsverslag duidelijk moeten uitleggen van wie hij de bevestiging had gekregen dat zich geen fraudegevallen zouden hebben voorgedaan. Tot slot heeft de accountant ontoereikende maatregelen getroffen met het oog op zijn onafhankelijkheid, omdat het interim hoofd financiën van de vereniging verbonden was aan zijn accountantskantoor. De klacht is in al haar onderdelen gegrond. Berisping.

Uitspraken 20 maart 2020

Procedurenummer 19/439 Wtra AK
Het OM heeft een klacht ingediend tegen een accountant die voor de onderneming van de zoon van een vriend administratieve werkzaamheden verrichtte en aangiftes OB en LH verzorgde. Hij heeft aangiftes bewust onjuist gedaan in de periode 2014 tot en met 2016. Daarnaast heeft hij ten behoeve van het veilig stellen van een sociale uitkering voor de zieke zoon een vennootschap opgericht met de bedoeling dat de zoon daarbij in dienst zou treden. De klachten zijn gegrond vanwege strijd met de fundamentele beginselen, vakbekwaamheid en deskundigheid, integriteit en professionaliteit. Klacht over opkopen van inventaris van de onderneming van de zoon is ongegrond. Maatregel doorhaling voor de duur van tien jaar.

Procedurenummer 19/1060 Wtra AK
Klacht in verband met controle jaarrekening holding gerechtsdeurwaarders- en incassokantoren. Klacht gedeeltelijk gegrond. Strijd met fundamenteel beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel van berisping. Betrokkene heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid ingestemd met een wijziging van de verwerking van de aanspraken van uittredende participanten, waarbij deze aanspraken in de jaarrekening 2016 werden verwerkt als eigen vermogen in plaats van als vreemd vermogen. Betrokkene heeft niet in strijd gehandeld met enig fundamenteel beginsel door in te stemmen met de verwerking van de aanspraken van uittredende participanten als eigen vermogen in de jaarrekening 2017. Voor wat betreft de verwerking van de aanspraken van uittredende participanten was geen sprake van een wijziging ten opzichte van het voorgaande jaar. Dat de Ondernemingskamer bij beschikking van 28 januari 2019  het besluit tot vaststelling van de jaarrekening over 2017 heeft vernietigd, betekent niet dat betrokkene, toen hij een goedkeurende controleverklaring afgaf bij de jaarrekening 2017, gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ten tijde van het afgeven van de controleverklaring was er nog geen jurisprudentie op grond waarvan het begrip “de juridische vorm” in RJ 240.207 moest worden uitgelegd in de zin zoals weergegeven in de beschikking van de Ondernemingskamer van 28 januari 2019.

Procedurenummer 19/1111 Wtra AK
Klacht in verband met samenstellen jaarrekening van certificaathouder van STAK die aandelen houdt in holding gerechtsdeurwaarders- en incassokantoren. Klacht gedeeltelijk gegrond. Strijd met fundamenteel beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel van berisping. De Accountantskamer is van oordeel dat sprake was van onvoldoende onderbouwing voor een volstrekt andere wijze van verwerking dan in de jaarrekening 2015 had plaatsgevonden. Onvoldoende gebleken is dat betrokkene, toen hij de keuze heeft gemaakt om de aanspraken van uittredende participanten als eigen vermogen te verwerken, alle relevante aspecten heeft meegewogen. Betrokkene heeft bij de verwerking van deze aanspraken in de jaarrekening 2016 zijn vakbekwaamheid op het terrein van de financiële verslaggeving dan ook onvoldoende toegepast.

Procedurenummers 19/1189 en 19/1190 Wtra AK
Klaagster exploiteerde met haar zoon een agrarisch bedrijf. Er is onenigheid ontstaan over de overdracht van haar deel van de vof. Door een gerechtelijke uitspraak is een juridisch onduidelijke situatie ontstaan. De klacht is gericht tegen twee accountants die werkzaam zijn voor de zoon, maar voorheen ook voor de vof van moeder en zoon. Zij hebben geen jaarrekeningen meer willen maken voor de vof van moeder en zoon omdat de juridische situatie onduidelijk was. Zij hebben getracht de situatie door middel van overleg tot een goed einde te brengen, maar dat is niet gelukt. Daarbij hebben zij verzuimd klaagster te laten weten dat zij nog wel werkzaamheden voor de vof van de zoon verrichtten en daarbij ook informatie over de vof van moeder en zoon gebruikten. Handelen in strijd met objectiviteit, deskundigheid en vakbekwaamheid. Klacht tegen de ene accountant deels gegrond. Maatregel: waarschuwing. Klacht tegen de andere accountant deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Procedurenummer 19/1398 Wtra AK
Klacht over accountant die rapportage heeft gemaakt ten behoeve van juridische procedure. Betrokkene stelt Standaard 5500N te hebben toegepast, maar dat is niet het geval. Handreikingen 1127 en 1112 eveneens niet toegepast. Het rapport bevat niet de kring van gebruikers. Er is geen schriftelijke opdrachtbevestiging. Dit is klagers, die daar meermalen om hebben gevraagd, nooit meegedeeld. Hoor en wederhoor in overleg met de advocaat van de opdrachtgever niet toegepast terwijl de conclusies die in het rapport zijn getrokken (over klagers en over rapporten van andere accountants) daartoe alle aanleiding geven. Rapport ontbeert daardoor deugdelijke grondslag.
Bedreigingen voor niet naleven fundamenteel beginsel van objectiviteit niet gesignaleerd. Klacht gegrond. Maatregel: tijdelijke doorhaling van één maand.

Procedurenummer 19/1751 Wtra AK
Klager is enig aandeelhouder/directeur van een horeca-onderneming. Betrokkene heeft samenstelwerkzaamheden verricht. De belastingdienst is op 12 mei 2014 een boekenonderzoek gestart met het doel  om de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en de omzetbelasting in het jaar 2011 vast te stellen. Het onderzoek is uitgebreid met de beoordeling van de volledigheid van de omzet over de jaren 2010 en 2012.  In twee informatiebeschikkingen (in 2014 en 2015) heeft de belastinginspecteur beslist dat de administratie van de onderneming in de kalenderjaren 2010, 2011 en 2012 op het onderdeel van de administratieplicht niet voldeed aan de wettelijke normen ten behoeve van de belastingheffing. In 2015 is een rapport uitgebracht, additionele aanslagen zijn opgelegd en klager heeft een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst gesloten. Hij houdt betrokkene verantwoordelijk voor door hem geleden schade. Betrokkene is een incassoprocedure gestart vanwege onbetaald gebleven rekeningen. Klachtonderdelen aangaande het boekenonderzoek en de opgelegde informatiebeschikkingen zijn niet ontvankelijk vanwege overschrijding van de zes- of driejaarstermijn. Klacht over ingenomen standpunten door betrokkene in de  incassoprocedure is ongegrond.

 

Uitspraak 13 maart 2020

19/1591 Wtra AK
Klaagster heeft een thuiszorgorganisatie. Zij heeft betrokkene tekortkomingen verweten in de online administratie, de monitoring en controle daarvan, in de (telefonische) communicatie, in de begeleiding van een eenmanszaak naar een besloten vennootschap, in de uitvoering van  een rechterlijke uitspraak en  in de wijze van factureren. Ook heeft ze betrokkene verweten disproportioneel te hebben gedeclareerd.  Het beroep op niet-ontvankelijkheid vanwege de onduidelijke omschrijving van de klachtonderdelen en het ontbreken van verwijzing naar de producties faalt omdat uit het verweer blijkt dat betrokken wel heeft begrepen waarover is geklaagd. De klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard omdat gestelde afspraken zijn betwist en deze niet schriftelijk zijn vastgelegd, omdat betrokkene bij de uitvoering van werkzaamheden niet betrokken was en ook omdat voor de door klaagster gestelde administratieve verplichting geen wettelijke grondslag bestaat. Tenslotte is niet gebleken dat betrokkene disproportioneel/ te kwader trouw heeft gedeclareerd.