Uitspraken 29 augustus 2014

Procedurenummer 14/152 Wtra AK
Ter zitting gedane aanvulling op de klacht is ontoelaatbaar. Vergeefs beroep op verjaring. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene onvoldoende aandacht heeft gehad voor een inbreng. Ongegronde klacht over het niet vermelden van verbonden partijen en over tekortschieten in onafhankelijkheid en objectiviteit. Klacht over beantwoording van vragen is evenwel gegrond omdat die beantwoording als misleidend kan worden ervaren, terwijl betrokkene had moeten beseffen dat hij met die beantwoording (tevens) het algemeen belang had te dienen. In zoverre sprake van schending van het fundamentele beginsel van integriteit. Volgt maatregel van waarschuwing

Uitspraken 25 augustus 2014

Procedurenummer 14/57 Wtra AK
De opvatting van klaagster dat op accountant van (aanvankelijk erflater en diens vennootschap en na diens overlijden van) de weduwe (de moeder van klaagster) en diezelfde vennootschap, een maatschappelijke zorgplicht rust om klaagster en haar zussen (in hun hoedanigheid van mede-erfgenamen naast de weduwe) erover had moeten inlichten dat weduwe (onder invloed van haar zoon, broer van klaagster en ook mede-erfgenaam) had beschikt over de nalatenschap op een wijze die ten voordele van de zoon en ten nadele van klaagster en haar zussen strekte, vindt geen steun in enige beroeps- of gedragsregel. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die voor betrokkene aanleiding hadden moeten zijn om op enig moment te twijfelen aan de handelingsbekwaamheid van de weduwe. Van belang is ook dat niet is komen vast te staan dat betrokkene diensten heeft verricht die verband houden met nog te verrichten transacties tussen weduwe en zoon. Betrokkene stelt terecht dat  fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid in de weg staat aan het informeren van klaagster.

Uitspraken 22 augustus 2014

Procedurenummer 13/2941 Wtra AK

Voormalig registeraccountant was leider van een onderzoek in opdracht burgemeester naar het uitoefenen van druk “vanuit de PvdA” op een stichting in relatie tot de dienstbetrekking van klaagster, en in het bijzonder of en zo ja, hoe de subsidierelatie van de gemeente met de stichting aan de orde is gesteld en als drukmiddel is gebruikt. Klaagster is voormalig raadslid voor de PvdA. Zij is uit de fractie getreden en heeft dat toegelicht in een brief aan de burgemeester. Een fotokopie daarvan heeft ze aan alle raadsleden gezonden. Die brief, waarin ze ook verslag doet van bemoeienis van PvdA-fractieleden met haar werkrelatie tot een van de vrijwilligsters van de stichting (een dochter van een van de fractieleden), is door een (ander) raadslid van de PvdA doorgestuurd naar de directeur van de welzijnsstichting. Daarop wordt klaagster op staande voet ontslagen, omdat zij zich niet aan redelijke werkafspraken heeft gehouden en omdat zij met de brief schade berokkend heeft aan de welzijnsstichting.

Betrokkene heeft in het onderzoeksrapport geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat er in relatie tot de dienstbetrekking van klaagster druk is uitgeoefend op de stichting. De subsidierelatie is niet bij de directeur van de stichting aan de orde gesteld. Het doorsturen van de brief van klaagster aan de burgemeester is niet te beschouwen als het schenden van vertrouwelijkheid want het was geen vertrouwelijk stuk omdat het in kopie aan alle raadsleden was gestuurd. Van overtreding van de gedragscode voor leden van de gemeenteraad is niet gebleken.  

De Ack is van oordeel dat betrokkene de opdracht te zeer heeft verengd tot de vraag of het doorsturen van de brief van klaagster aan de gemeenteraad is te beschouwen als het openbaren van vertrouwelijke informatie. Zelfs als het geen vertrouwelijk stuk was, heeft betrokkene verzuimd aan het raadslid dat de brief had doorgestuurd, te vragen met welk doel dit was gebeurd. Hij heeft die vraag ook niet voorgelegd aan de directeur van de stichting. Betrokkene heeft dus niet (kenbaar) onder ogen gezien of met het doorsturen van de brief mede was beoogd het uitoefenen van druk op de stichting een stap te zetten in het kader van de arbeidsverhouding van klaagster met de stichting. Volgens de gedragscode voor leden van de gemeenteraad moet een raadslid zorgvuldig en correct omgaan met informatie waarover hij uit hoofde van zijn raadslidmaatschap beschikt. Oordeel dat van overtreding van de gedragscode niet is gebleken, is in het licht van het vorenstaande niet zonder meer begrijpelijk. Verzuimen leveren schending van fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid op.

Uitspraken 8 augustus 2014

Procedurenummer 13/2907 Wtra AK
In de e-mail van 14 april 2012 heeft betrokkene op verzoek van de ene cliënt zijn oordeel gegeven over een standpunt van de advocaat van een andere cliënt in de echtscheidingsprocedure tegen de ene cliënt over een kwestie, die niet is geregeld in de (door betrokkene in opdracht van beide cliënten opgestelde) vaststellingsovereenkomst. In aanmerking nemend dat betrokkene destijds nog accountant van beide cliënten  was, is hij door dit verzoek in een situatie komen te verkeren waarin zijn professionele oordeel op een ongepaste wijze kan worden beïnvloed als bedoeld in artikel A-120.2 van de VGC. Dat klemt te meer nu betrokkene wist of kon vermoeden dat zijn oordeel (mede) ten grondslag zou worden gelegd aan het standpunt van de ene cliënt in de procedure tegen de andere en in de oordeelsvorming door de rechter zou kunnen worden betrokken. Betrokkene had tegen deze bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis van zijn objectiviteit waarborgen moeten treffen die de bedreiging wegnamen of terugbrachten tot een aanvaardbaar niveau. Denkbaar was dat hij tevoren aan de andere cliënt had gevraagd of zij bezwaar had tegen het inwilligen van het verzoek van de ene cliënt. Dat hij een zodanige waarborg heeft getroffen is gesteld noch gebleken. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met artikel A-100.4 sub b. juncto artikel A-100.5 van de VGC en daarom moet klachtonderdeel 1) in zoverre gegrond worden verklaard.

Uitspraken 28 juli 2014

Procedurenummer 14/390 Wtra AK

Privé belastingfraude. Wat betreft de periode 1 mei 2009 tot 1 januari 2013 niet-ontvankelijk, omdat privéhandelen tijdens die periode o.g.v. jurisprudentie van het CBb niet voor tuchtrechtelijke toetsing vatbaar is. Wat betreft de periode vóór 1 mei 2009 gegrond. I.v.m. bijzondere persoonlijke omstandigheden wordt volstaan met een tijdelijke doorhaling voor de duur van 2 maanden.

Uitspraken 25 juli 2014

Procedurenummer 13/2906 Wtra AK
Accountant geeft samenstellingsverklaringen af bij jaarrekeningen 2009 en 2010 van coffeeshop. Inkoop- en voorraadadministratie werd verzorgd door een derde. Coffeeshop houdt eind 2009 en eind 2010 een kassaldo aan van omstreeks 500.000 euro. Betrokkene heeft erkend dat de inkoopadministratie niet volledig is. Hij kreeg van de derde alleen maar een maandelijks overzicht van de inkopen zonder de onderliggende stukken. Hij heeft het kassaldo nooit zelf gezien. Onweersproken is dat kasgeld mocht worden gestort bij een bank. Onder die omstandigheden doet zich een situatie voor waarin hij op grond van paragraaf 13 van de COS 4410 nader onderzoek moeten doen naar de inkopen. Betrokkene had gezien van het aanhouden van het  hoge kassaldo gezien het ontbreken van nadere bescheiden over de inkopen, meldingen moeten doen op grond van de WWFT. 
Gegrond maar geen maatregel opgelegd want inbreuk op deskundigheid en zorgvuldigheid en professionaliteit is betrokkene, gelet op de aard van het bedrijf (waarin de verkoop wordt gedoogd maar de inkoop als crimineel handelen wordt beschouwd) niet zwaar aan te rekenen. Betrokkene is intussen gestopt met werken voor coffeeshops.
Accountantskamer geeft beroepsgroep in overweging geen diensten meer te verlenen aan entiteiten zoals bijvoorbeeld een coffeeshop, die zich met gedoogde en tegelijk buitenwettelijke activiteiten inlaten omdat daarbij het risico van niet integer handelen te groot is.   

Procedurenummer 14/19 Wtra AK
Betrokkene moet alsnog een deel van zijn controledossier overleggen. Weigering van betrokkene om daartoe over te gaan kan niet worden gerechtvaardigd met een beroep op zijn verplichting tot het zich houden aan het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid als bedoeld in artikel 2 van de VGBA. Beoordeling van dit beroep door de Accountantskamer verloopt langs dezelfde lijnen als uiteengezet in de tussenbeslissing van 20 januari 2014 (ECLI NL TACAKN 2014:7).

Uitspraken 21 juli 2014

Procedurenummer 13/2762 Wtra AK

Betrokkene had (gezien contante transacties van een cliënt met Oezbekistan zonder onderliggende stukken, en gezien het te weinig afdragen door die cliënt van ruim 600.000 euro aan omzetbelasting, welke beide omstandigheden een verhoogd risico op witwassen met zich brengen) aanvullend cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 8 WWFT moeten verrichten. Nu noch de WWFT noch het BFT duidelijk maakt wat dat aanvullende onderzoek had moeten inhouden (betrokkene beschikte al over een kopie van de identiteitskaarten van de bestuurder en haar echtgenoot) is de klacht niettemin ongegrond. Betrokkene had de hiervoor vermelde omstandigheden wel moeten melden op grond van artikel 16 van de WWFT. Dat er al een onderzoek gaande was van de belastingdienst naar de afdracht van de omzetbelasting door de cliënt doet aan die verplichting niet af. 

Betrokkene had bij een andere cliënt waarvan het vermogen toebehoort aan een Luxemburgse familiestichting (welke familie volgens betrokkene bestaat uit een echtpaar en hun vier kinderen) aan de hand van de regels die gelden voor die stichting, moeten nagaan of de uiteindelijk belanghebbende bij het vermogen (in de zin van de WWFT) alleen (zoals hij stelt) de man van het echtpaar is en dat moeten vastleggen, nu niet uitgesloten is dat er vier of nog minder uiteindelijk belanghebbenden zijn. In zoverre is klacht gegrond.

Procedurenummer 13/2492 Wtra AK

In geconsolideerde en in enkelvoudige jaarrekening staan onjuiste vermeldingen over verworven aandelenbelang (80% terwijl het in werkelijkheid 100% is). De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij zijn controle van de onjuiste vermelding(en) terecht onder ogen heeft gezien of de onjuistheden een afwijking van materieel belang opleverden. Bij een beoordeling door een controlerend accountant of daarvan sprake is, moet leidend zijn of een onjuiste vermelding (afzonderlijk of samen met andere onjuistheden) de beslissingen van gebruikers van de jaarrekeningen kan beïnvloeden in die zin dat hen daardoor niet het wettelijk vereiste inzicht omtrent het vermogen en het resultaat van de rechtspersoon wordt geboden. Bij het vormen van dit oordeel door de accountant spelen onder meer een rol de begrijpelijkheid van de (overige) gegevens die wel in de jaarrekeningen zijn opgenomen, de vergelijkbaarheid van de gegevens die zijn vermeld in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening en de relevantie van het (niet) vermelden van de juiste gegevens, indien en voor zover de accountant kennis heeft van die relevantie of die relevantie moet begrijpen, gezien de aard van de gegevens, de relatieve betekenis ervan of de tijdigheid van het niet vermelden. Betrokkene heeft ervoor gekozen acht te slaan op de gegevens die zijn opgesomd aan het slot van rechtsoverweging 4.4.1. De Accountantskamer acht die keuze aanvaardbaar. Uitgaande van die gegevens heeft betrokkene kunnen oordelen dat de onjuiste vermeldingen geen afwijking van materieel belang opleverden. Niet gebleken is dat betrokkene acht had moeten slaan op andere gegevens die mogelijk tot een ander oordeel noopten. 

Procedurenummer 13/2492 Wtra AK

De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, gezien de tijd die was verstreken tussen het moment waarop hij heeft kennisgenomen van de toelichting van het bestuur en van de verklaring van de advocaat van de vennootschap over de mogelijke uitkomst van een procedure aangespannen tegen de vennootschap, en het moment waarop de jaarrekeningen zijn vastgesteld (ruim negen maanden), bij de controle van de beslissing van het bestuur om (in de terminologie van RJ 252) het zeer onwaarschijnlijk te achten dat die procedure tot een verplichting zou leiden die een uitstroom van middelen noodzakelijk maakte, niet kon volstaan met de mededeling van het bestuur dat hij alle relevante informatie over lopende procedures had verstrekt. Die mededeling sec zegt immers niets over het verloop en de mogelijke uitkomst van de procedure. Het lag daarom voor de hand over die mogelijke uitkomst nogmaals navraag te doen bij de advocaat. Dit verzuim levert een schending op van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.

Procedurenummer 14/233 Wtra AK

Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de zesjaarstermijn respectievelijk driejaarstermijn uit artikel 22 Wtra. De resterende klachten over het handelen en nalaten van betrokkene in verband met zijn werkzaamheden omtrent de jaarrekening onvoldoende onderbouwd. Tot slot is de klacht over door betrokkene opstellen van een assurance-rapport ter ondersteuning van een standpunt van zijn opdrachtgever in een geschil ongegrond.

Uitspraken 14 juli 2014

Procedurenummer 13/2508 Wtra AK
Kantoortoetsing. Einduitspraak. In de tussenuitspraak van 24 maart 2014 (ECLI:NL:TACAKN:2014:23) is de verdere behandeling van de klacht van de Nba over een tekortschietend stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen het kantoor van betrokkene aangehouden om die praktijk opnieuw een hertoetsing te doen ondergaan. In die hertoetsing is vastgesteld dat de getoetste dossiers thans aan de eisen voldoen en dat over de praktijk van betrokkene een positief eindoordeel kan worden afgegeven. Een en ander leidt thans tot gegrondverklaring van de klacht dat betrokkene in maart 2013 het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had doch tevens tot het oordeel dat kan worden volstaan met de maatregel van berisping.

Procedurenummer 11/2238 en 11/2239 Wtra AK
Verstrekken van concept schaderapportage in het kader van schikkingsonderhandelingen onder voorwaarden mogelijk. Praktijkhandreiking 1111 overige opdrachten. Eisen aan partijdeskundige rapportage bedoeld om in een procedure te worden overgelegd gelden mutatis mutandis ook indien die rapportage (eerst) in schikkingsonderhandelingen wordt overgelegd. Dusdanige verwoordingen in de rapportage dat een aspect van assurance daaraan niet ontzegd kan worden; invloed van NVCOS 3000. Te beperkte/eenzijdige analyse van de onderzoeksvraag betrekking hebbend op de continuiteitsveronderstelling van de betrokken entiteit. Onjuiste berekening aandeelhoudersschade.

Uitspraken 11 juli 2014

Procedurenummer 14/11 Wtra AK
Betrokkene (controlerend accountant van bouwbedrijf dat op 3 april 2012 failliet is verklaard) geeft op 19 oktober 2011 verklaring van oordeelonthouding af bij de jaarrekening van het bouwbedrijf over 2010 (omdat met de controle niet de vereiste zekerheid kan worden verkregen over de in de jaarrekening opgenomen omzet en de daarmee samenhangende posten). In de toelichting op de jaarrekening is een continuïteitsparagraaf opgenomen, waarin is uiteengezet waarom de grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling zijn gebaseerd op de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. Betrokkene heeft op deze paragraaf de aandacht gevestigd in zijn controleverklaring en daaraan toegevoegd dat de in die paragraaf genoemde condities duiden op het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. “Deze situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel.” Klagers verwijten betrokkene dat hij geen oordeel heeft gegeven over de continuïteitsveronderstelling. Dat verwijt is niet terecht omdat klagers onvoldoende hebben aangedragen om tot het oordeel te komen dat een waardering op grond van de continuïteitsveronderstelling niet passend was.

Uitspraken 4 juli 2014

Procedurenummer 13/2281 Wtra AK
De Accountantskamer acht het niet ondenkbaar dat op een accountant die een samenstellingsopdracht uitvoert voor een entiteit waaraan werknemers zijn verbonden (en op een accountant die, zoals betrokkene, aanspreekpunt is voor die entiteit), indien zich een situatie voordoet zoals beschreven in paragraaf 14 juncto 13 van NVCOS 4410, de verplichting rust de opdrachtgever/werkgever te attenderen op de mogelijkheid dat de onderneming verplicht is zich aan te sluiten bij een pensioenfonds. Niet gebleken is evenwel dat zich in het onderhavige geval een zodanige situatie heeft voorgedaan. Daarbij is onder meer van belang dat in de opdrachtbevestiging aan het kantoor  van betrokkene uit 2002 het voeren van de loonadministratie niet wordt genoemd, dat in bij de opdrachtbevestiging aan dat kantoor uit 2008 gevoegde nadere toelichting het verzorgen van de loonadministratie is uitgesloten en elke verantwoordelijkheid voor fouten uit hoofde van verplichtingen jegens werknemers, voortvloeiend uit arbeidsovereenkomsten of sociale verplichtingen, en een juiste toepassing van wettelijke bepalingen of van toepassing zijnde CAO’s) uitdrukkelijk wordt afgewezen, dat de loonadministratie ook daadwerkelijk niet door het kantoor van betrokkene is gevoerd, maar door een administratiekantoor dat ter vrije keuze van klaagster stond, en dat onweersproken is dat op de arbeidsverhoudingen van de medewerkers van klaagster in 2007 geen CAO van toepassing was. Bovendien was uit de voor betrokkene kenbare rapportage van de belastingdienst over een loonheffingscontrole gebleken dat deze dienst geen aanleiding zag te twijfelen aan de door klaagster gekozen sectorindeling, waarvoor volgens klaagster destijds aansluiting bij Bpf Gil niet verplicht was. Gelet op het vorenstaande moet de klacht, voor zover deze nog ontvankelijk is, ongegrond worden verklaard.

Uitspraken 30 juni 2014

Procedurenummer 13/2940 Wtra AK

Klacht over accountant nadat bij controlecliënt fraude van aanmerkelijke omvang is ontdekt, gepleegd door de administrateur. Betrokkene had, nadat zij had geconstateerd dat de administrateur (soms) kon beschikken over de aan de directeur toekomende bevoegdheden voor het gebruikte betalingsprogramma, het daardoor ontstane risico voor de beheersing van de administratieve organisatie en risico op het ontstaan van fraude, op heldere en indringende wijze aan de directie moeten communiceren en vastleggen, wat zij heeft nagelaten. Het vervolgens volstaan met het advies dat de directeur de betaaladvieslijst zou hebben te ondertekenen is ondoordacht en effectief. Betrokkene had voorts in haar controle een nader onderzoek met voldoende diepgang naar het betalingsverkeer van de entiteit moeten doen. Deze verzuimen betekenen dat de door betrokkene afgegeven goedkeurende verklaringen een deugdelijke grondslag ontberen. De handelwijze van betrokkene wordt aangemerkt als strijdig met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Volgt de maatregel van berisping.

Procedurenummer 14/456 Wtra AK

Klacht van een uit het ambt gezette gerechtsdeurwaarder tegen een accountant van het Bureau Financieel Toezicht over het te weinig toezicht houden op de waarnemend gerechtsdeurwaarder. Vervolg op uitspraak van de Accountantskamer van 21 december 2012 (12/958 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0337) en gegrond hoger beroep van het CBb van 20 februari 2014 (AWB 13/77; ECLI:NL:CBB:2014:79). Klacht is ongegrond. Betrokkene heeft gehandeld binnen de aan het BFT toekomende bevoegdheden, terwijl betrokkene voldoende adequaat heeft gereageerd op een melding van klager over zijn waarnemer. 

Procedurenummer 14/275, 14/276, 14/277 Wtra AK

Klacht over het optreden van drie bestuursleden van Deloitte over de wijze waarop zij met de VEB hebben onderhandeld / laten onderhandelen over de stuiting van de verjaring van een vordering van de Ahold-beleggers. In zijn algemeenheid staat het een accountant in zijn zakelijke betrekkingen vrij een standpunt in te nemen, behoudens bijzondere omstandigheden, waarbij die accountant overigens gehouden is een belangenafweging te maken. In dit concrete geval, waarbij men in ‘een omgang onder heren’ een ‘herenakkoord’ wilde sluiten over die verjaring teneinde te voorkomen dat Deloitte in de media werd geconfronteerd met ‘nodeloze onrust’ en teneinde de VEB haar vordering tijdig en op de juiste wijze voor een korte termijn te stuiten, zodat partijen elkaars belangen dienaangaande zouden dienen, was sprake van zo’n bijzondere omstandigheid. Gelet op de betrokkenheid van de voorzitter van het bestuur bij die onderhandelingen mocht worden verwacht dat in die onderhandelingen ten volle eerlijk en oprecht zou worden opgetreden en diende hij het fundamentele beginsel van integriteit na te (doen) leven. Vastgesteld moet worden dat er voor gekozen is op een voor een juiste stuiting verjaring essentiële vraag welbewust een ver- en misleidend antwoord te geven en vervolgens een ontwijkend antwoord is gegeven. De voorzitter van het bestuur heeft daardoor in zoverre het fundamenteel beginsel van integriteit veronachtzaamd. De omstandigheid dat de VEB uiteindelijk niet is benadeeld door die handelwijze, doet daar niet aan af. Volgt de maatregel van waarschuwing. Dezelfde klacht, gericht tegen de twee andere accountants/bestuursleden, is ongegrond, nu niet van hun betrokkenheid bij die onderhandelingen is gebleken en het enkel zijn van mede-bestuurslid ter zake onvoldoende relevant is.

Uitspraken 23 juni 2014

Procedurenummer 13/2328 Wtra AK

Kantoortoetsing. Op basis van wat tijdens de mondelinge behandeling van 20 december 2013 is de verdere behandeling van de klacht van de Nba over een tekortschietend stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen het kantoor van betrokkene aangehouden om die praktijk opnieuw een hertoetsing te doen ondergaan. In die hertoetsing is vastgesteld dat de getoetste dossiers thans aan de eisen voldoen en dat over de praktijk van betrokkene een positief eindoordeel kan worden afgegeven. Een en ander leidt tot gegrondverklaring van de klacht dat betrokkene in augustus 2012 het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had doch tevens tot het oordeel dat kan worden volstaan met de maatregel van berisping.

Uitspraken 10 juni 2014

Procedurenummer 13/2202 en 13/2203 Wtra AK:

Klacht over het door de accountants accepteren van het ineens afschrijven door de gemeente van vervangingsinvesteringen in het riool deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de 6- en 3-jaarstermijn van de Wtra en voor het overige ongegrond. Anders dan klager meent, liet het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) ruimte voor de opvatting van de gemeente dat de via de rioolheffing geïncasseerde vervangingsbijdragen direct in mindering mogen worden gebracht op de vervangingsinvesteringen. Het andersluidende oordeel van de rekenkamer van die gemeente is niet al doorslaggevend; betrokkene diende een zelfstandige afweging en beoordeling te maken van het wettelijke kader en kon daarin tot de opvatting komen dat het door de gemeente gekozen verslaggevingsstelsel strookte met de bepalingen van het BBV.

Uitspraken 2 juni 2014

Procedurenummer 13/2921 Wtra AK

Na het doorlopen van de klachtprocedure bij de klachtencommissie van de Nba dienen klagers een gelijkluidende klacht in bij de Accountantskamer. Een aantal onderdelen van die klacht is echter wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk, nu een indiening van een klacht bij de klachtencommissie de in artikel 22 Wtra neergelegde termijn niet schorst, opschort of stuit. Ten onrechte hebben klagers zich bij de klacht bij de Accountantskamer zich beperkt tot een enkele verwijzing naar wat zij in de klachtenprocedure bij de Nba hebben aangevoerd en overgelegd. Die stukken zijn omvangrijk en de tuchtrechter is er niet om zelfstandig op te zoek gaan naar wat wel en wat niet dienstig is voor de klacht. Daarbij komt dat de klachtencommissie buiten de klacht is getreden zodat aan de gegrondverklaring op een aantal van de klachtonderdelen geen betekenis kan worden gehecht. Gelet op het gebrek aan concrete onderbouwing is daardoor het grootste deel van de ontvankelijke klachten ongegrond. Wel gegrond is de klacht over het ten onrechte salderen van posten (ovw. 4.5.2) en de klacht over het geen blijk geven van het genomen hebben van maatregelen tegen de evidente bedreiging voor zijn objectiviteit die ontstond als gevolg van het conflict tussen de twee bestuurders/grootaandeelhouders (ovw. 4.13). Volgt maatregel van waarschuwing.

Procedurenummer 14/235 Wtra AK

Kantoortoetsing. Niet de conclusies maar de bevindingen van de toetsers zijn bepalend bij de beoordeling of het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de getoetste praktijk al dan niet tekortschiet. Dat het eindoordeel van de Raad voor Toezicht een weinig zorgvuldige overweging dienaangaande maakt dat niet anders. Betrokkene had meer maatregelen moeten nemen omtrent de geheimhoudingsplicht van ingeleende medewerkers, meer moeten vastleggen omtrent opdrachtvoorwaarden en de aan de opdracht verbonden risico’s, omtrent de onafhankelijkheid van de assurance-cliënt en omtrent cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft. Hoewel die vastlegging niet steeds expliciet in de regelgeving is bepaald, volgt uit de aard van de regelgeving, het gegeven dat dossiers steeds overdraagbaar dienen te zijn en wat van de accountant wordt gevergd, dat de accountant in het dossier inzichtelijk maakt wat hij ter zake heeft gedaan c.q. heeft afgewogen. Ook op andere aspecten is de vastlegging ondermaats. Een en ander leidt tot het oordeel dat de praktijk van betrokkene niet heeft beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen. Nu de geconstateerde tekortkoming grotendeels zien op de getoetse assurance-dossiers, betrokkene zonder enig voorbehoud heeft gesteld dergelijke opdrachten in de toekomst niet meer uit te voeren en aannemelijk is geworden dat betrokkene met betrekking tot de overige tekortkomingen zich inmiddels heeft verbeterd, wordt volstaan met de maatregel van berisping.

Procedurenummer 14/420 Wtra AK

Kantoortoetsing. Gegronde klacht over tekortschietend stelsel van kwaliteitsbeheersing na hertoetsing. Vanwege het uitblijven van verbetering en het ontbreken van perspectief volgt de maatregel van doorhaling.

Uitspraken 28 mei 2014

Procedurenummer 13/1943, 13/1944 en 13/2269 Wtra AK
Het is niet verenigbaar met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager een klacht die haar grondslag vindt in een bepaald feitencomplex bij de tuchtrechter indient, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van een eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn. Vastgesteld moet worden dat hetgeen betrokkenen in de klachtonderdelen c. en d. wordt verweten, reeds deel uitmaakte van een eerder door klager tegen betrokkenen ingediende klacht. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kunnen deze verwijten opnieuw ter inhoudelijke beoordeling aan de Accountantskamer worden voorgelegd.
BFT heeft haar toezichthoudende taak in casu op juiste wijze uitgevoerd en niet op onjuiste wijze druk uitgeoefend op een voormalig medewerkster van klager, een voormalig deurwaarder.

Uitspraken 26 mei 2014

Procedurenummer: 13/2795 Wtra AK
Vergeefse klachten over facturen/kosten, bevoorschotting en automatische incasso en over de juistheid en tijdigheid van de ten behoeve van klagers vennootschap verrichte werkzaamheden.

Uitspraken 16 mei 2014

procedurenummer 13/2774, 13/2775, 13/2776 en 13/2777 Wtra AK
Het enkele feit dat betrokkenen bij de mondelinge behandeling van de eerdere klacht hebben erkend dat er fouten zijn gemaakt, waarna in eerste aanleg door de Accountantskamer is geoordeeld dat – kort gezegd – het Rapport deugdelijke grondslag mist en te ruim is verspreid, brengt, behoudens bijzondere omstandigheden welke in deze klachtprocedure niet zijn gebleken, niet mee dat klagers andermaal de mogelijkheid hebben te klagen dat betrokkenen hun fouten nog niet hersteld hebben door het Rapport bij te stellen, dan wel terug te trekken en diegenen die in het bezit, dan wel op de hoogte zijn van (de inhoud van) het Rapport hiervan op de hoogte te stellen. De klacht moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

procedurenummer 13/2418, 13/2419 en 13/2420 Wtra AK
Het is niet verenigbaar met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. Daarenboven, klagers konden deze nieuwe feiten en inzichten ter ondersteuning van het door hen in te stellen, en naderhand ook ingestelde, hoger beroep tegen de beslissing van de Accountantskamer aan het CBb voorleggen, zodat ook daarom een goede tuchtprocesorde eraan in de weg staat een tweede klacht tegen dezelfde accountant over hetzelfde feitencomplex in te dienen. 

Uitspraken 12 mei 2014

Procedurenummer 13/1942 Wtra AK
Klacht over het nalaten van betrokkene aangaande bepaalde (belasting- en betalings)problemen niet ontvankelijk wegens overschrijding van de 3-jaarstermijn van artikel 22 Wtra.

Procedurenummer 13/2486 en 13/2487 Wtra AK
Klaagster schakelt betrokkenen in voor het opstellen van een schadestaat ter ondersteuning bij haar onderhandeling met de aansprakelijke wederpartij over de omvang van de schade. Nadat een en andermaal conceptrapporten zijn vervaardigd en het in het laatste concept becijferde schadebedrag aanmerkelijk lager uitvalt ten opzichte van het voorgaande conceptrapport, trekt klaagster de opdracht in en dient zij een klacht in. Die klacht, inhoudende dat het door klaagster aan betrokkenen betaalde bedrag in geen verhouding staat tot het resultaat en dat de doorlooptijd van de rapportage te lang is, wordt ongegrond bevonden.

Uitspraken 2 mei 2014

Procedurenummer 13/2488 en 13/2489 Wtra AK
Betrokkene 1  krijgt namens een kunstenares inzage in de uitleenadministratie van een galerie. Na die inzage vraagt betrokkene 1  aan de galerie hem gegevens te doen toekomen om de opbrengst van de uitleen van elk schilderij afzonderlijk vast te stellen. De galerie laat hem weten dat de uitleenadministratie altijd op een bepaalde wijze is bijgehouden, dat nooit eerder is gevraagd om dergelijke gegevens en dat het weinig zinvol is om die gegevens te vergaren omdat de som van de omzetten per kunstwerk altijd lager is dan het bedrag dat de galerie aan de kunstenares had betaald. Betrokkene 1 reageert daarop niet. Enkele jaren later wordt op verzoek van de kunstenares conservatoir beslag gelegd op bezittingen van de galerie. Daartoe wordt onder meer gesteld dat de galerie haar verplichting tot het overleggen van een deugdelijke administratie niet heeft nageleefd waardoor de kunstenares veel omzet is misgelopen. Van betrokkene 1 kon uit een oogpunt van deskundigheid en zorgvuldigheid en uit een oogpunt van professioneel gedrag verlangd worden dat hij ook met het oog op de belangen van de kunstenares, zich had ingespannen om duidelijkheid te verkrijgen over de juistheid van het standpunt van de galerie bijvoorbeeld door navraag te doen bij de vorige accountant van de kunstenares die ook inzage had gehad in de uitleenadministratie en daarover nooit een opmerking had gemaakt. Het is aannemelijk dat aan de beslaglegging mede een mededeling van betrokkene 1 ten grondslag ligt dat de galerie niet aan haar verplichting heeft voldaan.

Betrokkene 2 heeft een rapport uitgebracht aan de advocaat van de kunstenares. Zijn rapport ligt mede ten grondslag aan het gehonoreerde verzoek tot beslaglegging onder de galerie van de kunstenares. Hij is nagegaan of afrekeningen van de kunstenares voor verhuurde kunstwerken aan de galerie zijn voldaan en heeft daarbij gebruik gemaakt van de rekeningafschriften van een bankrekening van de kunstenares en van een bankrekening van de galerie. Volgens zijn rapport is een deel van het in rekening gebrachte bedrag niet voldaan vanaf de bankrekening van de galerie en niet ontvangen op de bankrekening van de kunstenares. Uit het rapport blijkt niet dat betrokkene 2 zich heeft afgevraagd met welk doel de opdracht is verstrekt. Hij had moeten beseffen dat de kans bestond dat zijn rapport zou worden ingebracht in een gerechtelijke procedure doordat van hem werd gevraagd om te rapporteren aan de advocaat van de kunstenares. In het rapport ontbreekt elke verwijzing naar de door hem toegepaste beroepsregels en het rapport geeft ook geen uitsluitsel over de met de uitkomst van het onderzoek geboden zekerheid. Daardoor is hij tekortgeschoten in de naleving van de eisen die het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid stelt. 

Aan beide betrokkenen is een berisping opgelegd.

Uitspraken 28 april 2014

Procedurenummer 13/1614 Wtra AK
Klacht over onderzoek naar het al dan niet integer handelen van de gemeenteraad, de burgemeester en een wethouder van de gemeente Someren niet-ontvankelijk verklaard. Klagers beschikten al meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht over het rapport.

Procedurenummer 13/2142 en 13/2143 Wtra AK
Klachten van een uit een maatschap getreden notaris tegen de accountants van de maatschap die allen verband houden met een conflict tussen de maten over de afwikkeling van de maatschap, zijn niet aannemelijk gemaakt en ongegrond verklaard.

Uitspraken 25 april 2014

Procedurenummer 13/2393 en 13/2394 Wtra AK

Klacht van de curatoren in het faillissement Econcern ontvankelijk geacht. Anders dan betrokkene menen, houdt de klacht niet slechts in dat zij ten onrechte de afgifte van de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2007 zijn gekomen doch omvat en is gestoeld op tevens de verwijten dat betrokkene bij hun controlewerkzaamheden onvoldoende professioneel kritisch zijn geweest en die werkzaamheden met onvoldoende diepgang hebben uitgevoerd. Onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers al drie jaar voor het indienen van de klacht op 21 oktober 2013 al konden vermoeden wat zij nu aan betrokkenen verwijten. De behandeling van de klacht dient te worden voortgezet.

Uitspraken 15 april 2014

Procedurenummer: 13/1932 Wtra AK

Positie accountant bij geschil tussen aandeelhouders en de begeleiding bij het uiteengaan van partijen. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding 3-jaarstermijn en deels ongegrond.

Uitspraken 14 april 2014

Procedurenummer 13/2639 Wtra AK

Rapport vervaardigd ter ondersteuning van het standpunt van de opdrachtgeefster in een civiele procedure kan de toets der kritiek niet doorstaan als het gaat om de door betrokkene te betrachten objectiviteit en deskundigheid en zorgvuldigheid. Betrokkene had niet moeten aansluiten bij NVCOS 5500N voor zijn rapportage doch bij NVCOS 3000, terwijl betrokkene zich niet heeft gehouden aan meerdere relevante bepalingen uit NVCOS 5500N. Betrokkene had voorts tot uiting moeten brengen dat hij geen hoor of wederhoor had toegepast en dat zulks wel zou zijn gedaan zijn rapport andere of meer informatie zou hebben kunnen bevatten. Klager heeft echter onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te doen zijn dat de inhoud van het rapport een deugdelijke onderbouwing ontbeert. Volgt de maatregel van waarschuwing.

Procedurenummer 13/2469 Wtra AK

Geschil tussen ex-echtgenoten die eerder samenwerkten in een onderneming, waarbij de betrokken accountant reeds eerder berispt is (Wtra 11/754) o.m. omdat hij zich onvoldoende objectief heeft gedragen. De accountant heeft na zijn berisping nog diensten verleend aan één van de ex-echtgenoten. De andere ex-echtgenoot dient opnieuw een klacht tegen hem in.De Accountantskamer overweegt allereerst dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. De klacht is daarom deels niet-ontvankelijk. Voor wat betreft handelen/nalaten door betrokkene zich voorgedaan hebbend na de mondelinge behandeling in de vorige klachtzaak, wordt de klacht ongegrond verklaard, omdat niet opnieuw gebleken is dat betrokkene onvoldoende waarborgen voor zijn objectiviteit in acht heeft genomen.

Uitspraken 7 april 2014

Procedurenummer 13/2343 Wtra AK
Kantoorgenoot controleert de jaarrekening 2011 van vennootschap en geeft daar een goedkeurende verklaring af. Kort nadien wordt na een vijandig biedingsproces de vennootschap overgenomen en worden de bestuurders van de vennootschap vervangen. Uit het vervolgens uitgevoerde door een derde uitgevoerde due diligence onderzoek blijken aanwijzingen dat er in de jaarrekening 2011 geen rekening is gehouden met een bepaal scheepsbouwcontract. Betrokkene, die inmiddels zijn kantoorgenoot als extern accountant van de vennootschap was opgevolgd, stelt vervolgens een onderzoek in naar mogelijke onregelmatigheden bij de controle van de jaarrekening 2011; nadien controleert hij de herziene jaarrekening 2011 en geeft hij een goedkeurende verklaring af. De voormalige bestuurders van de vennootschap beklagen zich vergeefs over betrokkene. De enkele omstandigheid dat betrokkene bemoeienis heeft gehad bij de controle van de eerste jaarrekening 2011 als ‘quality review partner’ betekent al niet dat hij niet onafhankelijk was of niet objectief kon zijn. Betrokkene heeft voldoende maatregelen getroffen om eventuele bedreigingen voor zijn naleving van de fundamentele beginselen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene in enigerlei opzicht onder druk is gezet door de vennootschap of haar moedervennootschap. Onjuist is het verwijt dat betrokkene zijn onderzoek met onvoldoende diepgang en op eenzijdige wijze heeft uitgevoerd en te weinig kritisch is geweest. Volgt ongegrondverklaring van alle onderdelen van de klacht.

Procedurenummer 13/2144 Wtra AK
Klacht deels niet ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn en deels ongegrond. In het bijzonder is onaannemelijk geworden dat betrokkene kan worden verweten dat klager een schuur/werkplaats ten onrechte als fiscaal privévermogen heeft aangemerkt.

Procedurenummer 13/2146 Wtra AK
Klager neemt als apotheker waar in de apotheek van de broer van betrokkene. Betrokkene heeft – al dan niet in vereniging met zijn broer – misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin klager als waarnemer verkeerde, door klager de helft van de door hem ontvangen waarnemingsvergoeding te laten betalen aan de vennootschap van betrokkene en zijn broer, zulks als voorwaarde voor voortzetting van de waarneming. Aangenomen moet worden dat deze (carroussel)constructie strekte tot afroming van de geldstroom binnen de apotheek. Betrokkene heeft zich als bestuurder en (voormalig) aandeelhouder van die vennootschap daardoor laten leiden door eigenbelang, met alle nadelige gevolgen voor klager en de apotheek. Betrokkene heeft nadien die handelwijze toegedekt door zich te verschuilen achter de vennootschap en zijn broer. De ernst van de schending daardoor van de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en professioneel gedrag kan niet snel worden overschat. Volgt de maatregel van doorhaling, onder bepaling van de termijn dat betrokkene zich niet opnieuw kan inschrijven op 5 jaren.

Procedurenummer 13/2005 Wtra AK
Klacht over het onjuist doen door betrokkene van een fiscale aangifte in privé. Anders dan klager gemotiveerd en niet onverdedigbaar betoogt, laten de overwegingen van het CBb in zijn uitspraak van 11 oktober 2012, zolang het CBb niet tot een ander oordeel komt, geen ruimte voor een stelling als zou de Accountantskamer na invoering van de Wab per 1 januari 2013 (alsnog) bevoegd zijn te oordelen over gedragingen van accountants in privé, die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 mei 2009 tot 1 januari 2013, voor zover die het beroep raken. Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de klacht.

Procedurenummer 13/1881 Wtra AK
AA heeft aan cliënt (notariskantoor) wel voldoende duidelijk gemaakt dat zijn kantoor verantwoordelijk was voor het samenstellen van de jaarrekening van het notariskantoor en het afgeven van de verklaring bedoeld in artikel 112 Wet op het notarisambt (Wna), maar niet wat de reikwijdte was van de uitgevoerde beoordelingen (in de zin van NVCOS 2400) van haar jaarrekeningen over 2010 en 2011.

De door de AA afgegeven verklaringen bedoeld in artikel 8 van de Administratieverordening (steunend op de Wna) over 2010 en 2011 voldoen niet aan de eisen die voor dergelijke verklaringen gelden. De eerste verklaring houdt in dat de administratie van het notariskantoor in 2010 in opzet voldeed aan de regels van de Administratieverordening, terwijl de AA in dat jaar geen zicht kon hebben op de inrichting van de administratie. De tweede verklaring houdt in dat de administratie op 1 januari 2012, zijnde een feestdag, voldeed aan de regels van de Administratieverordening.

Bij het samenstellen van de jaarrekeningen over 2010 en 2011 heeft de AA gehandeld in strijd met het bepaalde in de paragrafen 13 en 14 van de NVCOS 4410 doordat hij een vordering in de jaarrekening heeft opgenomen zonder dat hij van het notariskantoor gegevens had ontvangen waaruit het bestaan en de hoogte van de vordering blijkt. Ten tijde van het afgeven van de verklaringen bedoeld in artikel 112 Wna beschikte de AA ook niet over de hiervoor bedoelde gegevens. Dat is in strijd met het bepaalde in NVCOS 2400.

Berisping

Uitspraken 24 maart 2014

Procedurenummer: 13/1407
Wtra AK Betrokkene verricht werkzaamheden voor familiebedrijf én voor de aandeelhoudende vennootschappen van vader en twee broers. De broers zijn tevens de bestuurders van het familiebedrijf. Tussen één broer enerzijds en vader en de andere broer anderzijds ontstaat een geschil, leidend tot een formele aansprakelijkstelling door de ene broer van zijn vader en de andere broer. Vastgesteld moet worden dat betrokkene geen aandacht heeft geschonken aan de daaruit voor hem voortvloeiende bedreigingen voor zijn geheimhoudingsplicht en/of voor zijn objectiviteit, waardoor betrokkene ten onrechte heeft nagelaten het conceptueel raamwerk toe te passen. Voorts moet worden vastgesteld dat de oordeelsvorming van betrokkene daadwerkelijk is aangetast doordat hij is ingegaan op het verzoek van de andere broer om de administratie van het familiebedrijf te onderzoeken en hem zijn zienswijze daarop te geven en de ene broer van een en ander onkundig te houden en die werkzaamheden in rekening te brengen bij het familiebedrijf en niet bij de opdrachtgevende broer. Evenmin kan de toets der kritiek doorstaan de handelwijze met betrekking tot tussentijdse cijfers. In die opstelling is geen aandacht geschonken aan de visie van de ene broer op de in geschil zijnde posten, terwijl betrokkene wist dat die opstelling een rol zouden gaan spelen tijdens de AvA van het familiebedrijf, in het bijzonder of het faillissement moest worden aangevraagd. Tot slot moet worden gelaakt dat betrokkene in de gegeven omstandigheid van een al langer bestaand conflict tussen de aandeelhouders onderling, waarvan er twee ook de bestuurders zijn, zijn opdracht heeft beëindigd voor zover die zag op het familiebedrijf, de aandeelhoudende vennootschap van de ene broer en op die broer zelf en dat betrokkene de opdracht heeft voortgezet wat betreft de andere aandeelhoudende vennootschappen en de andere broer. In die situatie was het aangewezen geweest dat betrokkene de opdracht met beide strijdende partijen had beëindigd. Volgt maatregel van berisping.

Uitspraken 14 maart 2014

Procedurenummer: 13/2415 Wtra AK Klachten over handelen/nalaten accountant van een voormalige cliënt die wordt verdacht van BTW-fraude. De eisen van een behoorlijke tuchtprocedure houden in dat voor de tuchtrechter en voor de accountant tegen wie de klacht is gericht, boven iedere twijfel is verheven op welke (voormalige) cliënt van de accountant de klager het oog heeft en in samenhang daarmee op welk handelen of nalaten van die accountant. In deze zaak is aan deze eis niet voldaan doordat in de stukken uit privacyoverwegingen alleen de eerste letter van de naam van de voormalige cliënt zichtbaar is. Betrokkene heeft ter zitting een naam genoemd die strookt met wat er zichtbaar is van de naam in de stukken. Ook dat is niet voldoende doordat klager niet heeft bevestigd dat het om de persoon gaat die betrokkene heeft genoemd. De privacy van de cliënt is afdoende gewaarborgd doordat de voorzitter en de leden van de Ack gehouden zijn tot geheimhouding en doordat bepaald kan worden dat de zitting met gesloten deuren plaatsvindt. Klager krijgt de gelegenheid alsnog uitsluitsel te verschaffen over de identiteit van de voormalige cliënt. Uit het bepaalde in artikel 6 EVRM vloeit niet voort dat in een procedure voor de tuchtrechter op grond van de Wtra tot de bij het klaagschrift over te leggen stukken als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wtra, in alle gevallen alle of een aantal van de stukken van de strafzaak tegen de voormalige cliënt van betrokkene moeten worden gerekend. Tot de stukken in de zin van artikel 22, derde lid, van de Wtra, behoren de stukken die voor de tuchtrechter van belang kunnen zijn om tot een uitspraak te komen en de stukken waarmee het aan de klacht ten grondslag liggende handelen of nalaten en de strijdigheid van dit handelen of nalaten met de beroeps- en/of gedragsregels die de klager geschonden acht, aannemelijk worden gemaakt. Een verzoek van de accountant tegen wie de klacht is gericht om een bepaald stuk alsnog in het geding te laten brengen, moet als regel worden gemotiveerd en zal mede in het licht van het voorgaande worden beoordeeld. Daarbij wordt in het aanmerking genomen dat de accountant veelal aanknopingspunten voor de onderbouwing van zijn verweer kan ontlenen aan het dossier van de cliënt waarover hij of zijn kantoor beschikt. Gelet op het vorenstaande is er geen grond om klager te verzoeken “de onderliggende stukken uit het strafdossier” over te leggen. Het ontbreken van die stukken leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van klager of de klacht. Met het oog op het oordeel over de ontvankelijkheid van de klacht in het licht van de driejaarstermijn wenst de Ack wel nader te worden geïnformeerd over het tijdstip waarop klager kennis droeg van de gegevens waarop het vermoeden van artikel 22, eerste lid, van de Wtra, kan worden gefundeerd.

Uitspraken