Klacht tegen accountants inzake controle Ennia gegrond

Op 8 oktober 2021 heeft de Accountantskamer een klacht behandeld van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) en van Ennia tegen de externe accountant en de OKB-er (EQR partner) inzake de controle van een aantal jaarrekeningen van de Ennia-groep. De klacht tegen de accountants is op onderdelen van de klacht gegrond verklaard.

Ennia is de grootste verzekeraar en pensioenbeheerder van Curaçao, Sint Maarten en andere Caribische delen van het Koninkrijk der Nederlanden. Ennia is gevestigd te Willemstad (Curaçao). In 2006 is Ennia overgenomen door de Parman Capital Group, een onderneming van een Iraans-Amerikaanse zakenman. In juli en oktober 2017 heeft de externe accountant goedkeurende controleverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen 2015 en 2016 van  Ennia vennootschappen. CBCS heeft Ennia Caribe Leven N.V. (ECL) met ingang van 1 oktober 2016 onder stille curatele van CBCS geplaats. Op verzoek van CBCS heeft de rechtbank van Curaçao de noodregeling van toepassing verklaard op Ennia vennootschappen.

Tot maart 2017 was een ander accountantskantoor te Curaçao de controlerend accountant van Ennia-vennootschappen. Dit kantoor had in maart 2017 haar zorgen geuit over een aantal kwesties, in het bijzonder over de waardering van intercompany vorderingen en, hiermee samenhangend, de waardering van Mullet Bay, een stuk land op Sint Maarten dat eigendom was van Sun Resorts Ltd N.V., een dochteronderneming van Ennia. Het bestuur van Ennia heeft de aan KPMG verleende opdracht vervolgens ingetrokken en daarna aan het kantoor van de accountants verstrekt.

De klacht van CBCS en Ennia  
Er zijn vijf klachten tegen de accountants ingediend en een aantal sub klachten die erop neerkomen dat de accountants bij de controle de gedrags- en beroepsregels niet hebben nageleefd. De gecontroleerde jaarrekeningen geven volgens klagers geen getrouw beeld van de financiële toestand van Ennia en er zijn ten onrechte goedkeurende controleverklaringen bij jaarrekeningen afgegeven. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op het aannemen van de opdracht, de onafhankelijkheid van de externe accountant en de manier waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd.  Zo zouden red flags niet zijn onderkend en zouden onjuiste en opvallende kosten ten laste zijn gebracht van de niet onder toezicht staande instellingen. Ook zou sprake zijn van een onjuiste waardering van Mullet Bay en van latente belastingverplichtingen. Bij verschillende tot de groep behorende entiteiten was sprake van grote bedragen aan intercompany-vorderingen. Zo bestond het grootste deel van de activa van ECL uit leningen aan en vorderingen op groepsmaatschappijen. Het gevolg hiervan was een onacceptabel groot concentratierisico. Het lag daarom op de weg van de externe accountant om bij de controle aandacht te besteden aan de volwaardigheid en aan de inbaarheid van deze vorderingen, wat ze hebben nagelaten. Tevens is geklaagd over de opstelling van de accountants na het uitspreken van de noodregeling en na de opdrachtbeëindiging.
De accountants vinden dat zij de controle zorgvuldig hebben uitgevoerd en dat geen sprake is van onjuist handelen na het uitspreken van de noodregeling en bij beëindiging van de opdracht, zodat de klacht volgens hen op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

De beslissing van de Accountantskamer
De Accountantskamer oordeelt dat de externe accountant bij collegiaal overleg met de voormalig accountant informatie heeft gekregen die van belang was voor het continueren van de controleopdracht, en dat hij die informatie onvoldoende professioneel-kritisch heeft geëvalueerd. Zo had de voormalig accountant bedenkingen geuit over de integriteit van het management van Ennia en van de aandeelhouder. De externe accountant had op grond daarvan gezien Standaard 220.13 opnieuw moeten evalueren of de opdracht al dan niet gecontinueerd kon worden. Dat de accountant zelf geen slechte ervaringen had met het management van Ennia, was onvoldoende basis voor zijn beslissing om de controle zonder nader onderzoek voort te zetten.

Ook hebben de accountants zich onvoldoende professioneel-kritisch opgesteld en onvoldoende eigen werkzaamheden verricht in het kader van de waardering van Mullet Bay, terwijl zij op de hoogte waren van het risico dat er jarenlang mogelijk ondeugdelijke en onjuiste taxaties waren afgegeven waardoor de vermogenspositie van Ennia er gunstiger uitzag dan deze in werkelijkheid was. De accountants hebben ten onrechte gesteund op de bevindingen van derden die eerder door het management van Ennia waren ingeschakeld voor de waardering van Mullet Bay en de verantwoordelijkheid op hen afgeschoven, terwijl zijzelf de verantwoordelijkheid droegen voor het controleoordeel. De accountants waren zich bewust van het grote belang dat was gemoeid met een adequate taxatie van Mullet Bay voor de vermogenspositie van Ennia en voor de polishouders en pensioengerechtigden van Ennia.

In het verlengde daarvan is in verschillende jaarrekeningen tegenover de waardestijging van activa van Sun Resorts, als gevolg van de (papieren) waardestijging van Mullet Bay, een latente belastingverplichting opgenomen tegen een tarief van 2%. Deze belastingverplichting is berekend over de (papieren) waardestijging van het terrein, gebaseerd op de taxaties waarvan in de jaarrekeningen is uitgegaan, ten opzichte van de historische koopprijs van het terrein, van circa US$ 2.000.000. Het voor de latente belastingverplichting gehanteerde (tijdelijke) percentage van 2% is gebaseerd op de aanname dat de waardestijging gerealiseerd zou worden in de periode dat Sun Resorts een “tax holiday” zou genieten op grond van de op Sint Maarten geldende Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw. Het normaal geldende belastingtarief op Sint Maarten bedraagt 34,5%. Een dergelijke “tax holiday” was (nog) niet aangevraagd. De accountants zijn ten onrechte niet kritisch geweest ten aanzien van het gehanteerde percentage van de “tax holiday” van 2%. Door het hanteren van een te laag winstbelastingtarief en door geen rekening te houden met het feit dat alleen de opgebouwde waarde in de periode van de “tax holiday” vrijgesteld is van het normale belastingtarief, is sprake van een materieel verschil van circa NAƒ 249.000.000 per 31 december 2016 in de boekwaarde van de belastinglatentie. Dit heeft een materiële impact gehad op het eigen vermogen van ECI en een andere dochtermaatschappij. Door uit te gaan van een te laag winstbelastingtarief is er gedurende die jaren een te hoge waarde van het eigen vermogen gepresenteerd, wat meer ruimte heeft gegeven voor diverse onttrekkingen.