Uitspraken 14 maart 2014

Procedurenummer: 13/2415 Wtra AK Klachten over handelen/nalaten accountant van een voormalige cliënt die wordt verdacht van BTW-fraude. De eisen van een behoorlijke tuchtprocedure houden in dat voor de tuchtrechter en voor de accountant tegen wie de klacht is gericht, boven iedere twijfel is verheven op welke (voormalige) cliënt van de accountant de klager het oog heeft en in samenhang daarmee op welk handelen of nalaten van die accountant. In deze zaak is aan deze eis niet voldaan doordat in de stukken uit privacyoverwegingen alleen de eerste letter van de naam van de voormalige cliënt zichtbaar is. Betrokkene heeft ter zitting een naam genoemd die strookt met wat er zichtbaar is van de naam in de stukken. Ook dat is niet voldoende doordat klager niet heeft bevestigd dat het om de persoon gaat die betrokkene heeft genoemd. De privacy van de cliënt is afdoende gewaarborgd doordat de voorzitter en de leden van de Ack gehouden zijn tot geheimhouding en doordat bepaald kan worden dat de zitting met gesloten deuren plaatsvindt. Klager krijgt de gelegenheid alsnog uitsluitsel te verschaffen over de identiteit van de voormalige cliënt. Uit het bepaalde in artikel 6 EVRM vloeit niet voort dat in een procedure voor de tuchtrechter op grond van de Wtra tot de bij het klaagschrift over te leggen stukken als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wtra, in alle gevallen alle of een aantal van de stukken van de strafzaak tegen de voormalige cliënt van betrokkene moeten worden gerekend. Tot de stukken in de zin van artikel 22, derde lid, van de Wtra, behoren de stukken die voor de tuchtrechter van belang kunnen zijn om tot een uitspraak te komen en de stukken waarmee het aan de klacht ten grondslag liggende handelen of nalaten en de strijdigheid van dit handelen of nalaten met de beroeps- en/of gedragsregels die de klager geschonden acht, aannemelijk worden gemaakt. Een verzoek van de accountant tegen wie de klacht is gericht om een bepaald stuk alsnog in het geding te laten brengen, moet als regel worden gemotiveerd en zal mede in het licht van het voorgaande worden beoordeeld. Daarbij wordt in het aanmerking genomen dat de accountant veelal aanknopingspunten voor de onderbouwing van zijn verweer kan ontlenen aan het dossier van de cliënt waarover hij of zijn kantoor beschikt. Gelet op het vorenstaande is er geen grond om klager te verzoeken “de onderliggende stukken uit het strafdossier” over te leggen. Het ontbreken van die stukken leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van klager of de klacht. Met het oog op het oordeel over de ontvankelijkheid van de klacht in het licht van de driejaarstermijn wenst de Ack wel nader te worden geïnformeerd over het tijdstip waarop klager kennis droeg van de gegevens waarop het vermoeden van artikel 22, eerste lid, van de Wtra, kan worden gefundeerd.