Uitspraken 15 december 2017

Procedurenummer 17/473 Wtra AK
Betrokkene heeft verklaard dat hij reeds op 3 mei 2013 een vermoeden had van Ponzifraude (hoge rendementen worden uitbetaald door middel van even daarvoor ter belegging aangeboden gelden). Betrokkene heeft terzake wel vragen gesteld en antwoord gekregen, maar die antwoorden zijn niet onderbouwd met nadere stukken. Pas op 2 november 2014 heeft betrokkene de samenstelopdracht teruggegeven. Het had op de weg van betrokkene gelegen, met inachtneming van het bepaalde onder 14 en/of 16a van NVCOS 4410, om bij de leiding van de entiteit eerder verder en met voldoende diepgang door te vragen naar aanvullende informatie en/of te handelen overeenkomstig hetgeen is voorgeschreven in NVCOS 240 en/of NVCOS 250. Betrokkene heeft onvoldoende en met onvoldoende voortvarendheid onderzoek gedaan alvorens de opdracht terug te geven. Dit levert een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ingevolge artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dient iedere ongebruikelijke transactie te worden gemeld. Dat er sprake was van een ongebruikelijke transactie wordt bevestigd door betrokkenes brief van 3 mei 2013 die door betrokkene nu juist verzonden is om duidelijkheid te krijgen over die geconstateerde ongebruikelijke transacties. Betrokkene heeft derhalve ten onrechte deze transacties niet gemeld bij de FIU-NL. Klacht in zoverre gegrond. Maatregel van berisping.

Procedurenummer 17/674 Wtra AK
De geestelijke gesteldheid van een cliënt dient voor een accountant een punt van aandacht en oplettendheid te zijn. Gelet op de leeftijd en de medische situatie van cliënt had er sprake kunnen zijn van handelingsonbekwaamheid en had het voor de hand gelegen dat betrokkenen deze situatie met een collega had besproken en de uitkomsten daarvan had vastgelegd. Klaagsters, dochters van cliënt, op wie in dezen de bewijslast rust, hebben echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de cliënt daadwerkelijk, en op voor betrokkene kenbare wijze, handelingsonbekwaam was. Klaagsters hebben aangevoerd dat er van de bankrekening van cliënt meer dan € 100.000 aan betalingen zijn gedaan ten behoeve van luxegoederen, bestemd voor de partner van cliënt, en meer dan € 100.000 aan contante opnames. Betrokkene heeft gesteld dat het voeren van de administratie en het controleren daarvan niet tot haar takenpakket hoorde. Hiermee is de klacht, mede gelet op het uitgangspunt van handelingsbekwaamheid van cliënt, voldoende weersproken. Het verwijt dat betrokkene niet heeft opgetreden tegen de opname van een legaat van € 200.000 ten gunste van de partner in het testament van cliënt treft geen doel. Het gewenste legaat was reeds besproken met de voorganger van betrokkene en betrokkene heeft slechts de wensen van cliënt aan de notaris doorgegeven. Klacht ongegrond.