UITSPRAKEN 17 JUNI 2020

Procedurenummers 17/920 en 17/925 Wtra AK
Deze klachtzaak is verbonden met de klachtzaken 18/718 en 18/719 Wtra AK.
Fishing expedition van klaagster versus geheimhoudings-/vertrouwelijkheidsverplichting van betrokken accountants.
Klaagster klaagt erover dat de accountants jarenlang kennis hebben gehad van omkopingsfraude bij een dochteronderneming van een door hen gecontroleerde onderneming. De accountants zouden hebben nagelaten fraudes aan de bevoegde autoriteiten te melden. Klaagster heeft daarbij alleen gewezen op drie in het NRC gepubliceerde krantenartikelen. Op klaagster ligt de stelplicht en de bewijslast; met het enkel verwijzen naar die krantenartikelen heeft zij daar niet aan voldaan.

Procedurenummers 18/718 en 18/719 Wtra AK
Klachten AFM over controle jaarrekening groep en tot de groep behorende dochtervennootschap. Contante commissiebetalingen door de dochtervennootschap. Klacht tegen de accountant van de dochtervennootschap deels gegrond; strijd met fundamenteel beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid; oplegging maatregel van berisping. Klacht tegen de groepsaccountant ongegrond.
De Accountantskamer is van oordeel dat de accountant van de dochtervennootschap bij de start van ieder van de te controleren jaren niet het juiste uitgangspunt heeft gehad door al bij het begin van de controle te stellen dat het issue van de contante betalingen aan derden was opgelost. Uitgangspunt voor ieder controlejaar dient te zijn dat een accountant zich behoort af te vragen of er een risico op fraude is. Een dergelijk risico kan zich immers – ook na een beëindiging van een eerdere controle – ieder jaar opnieuw voor doen. Juist in deze controlejaren was bij de te controleren rechtspersonen sprake van voldoende concrete aanwijzingen om hieraan bijzondere aandacht te besteden. De Accountantskamer is van oordeel dat sprake was van een groot aantal signalen waaruit naar voren kwam dat ook in de controlejaren waar deze klacht betrekking op heeft sprake was van een doorgaande praktijk van contante betalingen bij wijze van ‘sales incentives’ in welke betalingen de accountant van de dochtervennootschap geen inzicht had. De Accountantskamer concludeert dat de accountant van de dochtervennootschap niet zo zeer zijn ogen heeft gesloten voor de aanwezige contante betalingen, maar dat hij ze niet heeft open gedaan.
In het licht van de controlematerialiteit van de groep was het bedrag dat gemoeid was met de contante betalingen bij de dochtervennootschap zeer gering. Fraude en corruptie zijn onderdeel geweest van de uitgevoerde controles, het Board Report en de besprekingen met het management van de groep, zij het dat dit niet specifiek gericht was op de situatie bij de dochtervennootschap. Onderzoek had geen aanwijzingen opgeleverd dat de ‘scoping’ van de controle van de groepsjaarrekening tekortschoot. De groepsaccountant mocht zich hierdoor gesterkt voelen in de opvatting dat het plaatsvinden van dergelijke contante betalingen van een op groepsniveau zo geringe omvang niet direct meebracht dat sprake was van een frauderisicofactor op het niveau van de groep. De groepsaccountant mocht onder de gegeven, bijzondere omstandigheden afgaan op de informatie die hij van de accountant van de dochtervennootschap had ontvangen.