Uitspraken 3 augustus 2018

Procedurenummers 17/874, 17/875 en 17/876 Wtra AK
Klacht over controle jaarrekening van vermogensbeheerder. Accountants hadden moeten onderkennen dat op vermogensbeheerder een feitelijke verplichting rustte om zogenaamde retrocessies die zij ontving van fonds(beheerder) uit hoofde van beleggingen die zij ten behoeve van haar cliënten deed, aan die cliënten door te betalen. Gezien een aantal in de uitspraak omschreven omstandigheden (waaronder informatie op de website van de vermogensbeheerder waarvan de accountants kennis hadden moeten nemen) hebben de accountants ten onrechte nagelaten bij de vermogensbeheerder navraag moeten doen naar het bestaan van een naar buiten toe kenbaar gemaakte gedragslijn om dergelijke retrocessies door te betalen.

Dat accountants eraan hebben meegewerkt dat een opdracht die feitelijk is gegeven door de Raad van Commissarissen van de vermogensbeheerder formeel werd verstrekt door het kantoor van de advocaat van de vermogensbeheerder om zodoende de uitkomst van de werkzaamheden onder de vlag van het verschoningsrecht van de advocaat te brengen en het strafrechtelijk onderzoek naar de vermogensbeheerder te frustreren is niet aannemelijk geworden.

Klacht dat een van de betrokken accountants tijdens zijn verhoor in het kader van het strafrechtelijk onderzoek door FIOD-ambtenaren  heeft gelogen is niet aannemelijk gemaakt. Wel had de betrokken accountant niet zonder meer antwoord moeten geven op een vraag maar eerst uiting moeten geven aan zijn twijfel en navraag moeten doen naar de bedoeling van de vraag. Dat heeft hij niet gedaan en daarmee heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Aan twee accountants wordt de maatregel van berisping opgelegd.