Uitspraken 30 juni 2014

Procedurenummer 13/2940 Wtra AK

Klacht over accountant nadat bij controlecliënt fraude van aanmerkelijke omvang is ontdekt, gepleegd door de administrateur. Betrokkene had, nadat zij had geconstateerd dat de administrateur (soms) kon beschikken over de aan de directeur toekomende bevoegdheden voor het gebruikte betalingsprogramma, het daardoor ontstane risico voor de beheersing van de administratieve organisatie en risico op het ontstaan van fraude, op heldere en indringende wijze aan de directie moeten communiceren en vastleggen, wat zij heeft nagelaten. Het vervolgens volstaan met het advies dat de directeur de betaaladvieslijst zou hebben te ondertekenen is ondoordacht en effectief. Betrokkene had voorts in haar controle een nader onderzoek met voldoende diepgang naar het betalingsverkeer van de entiteit moeten doen. Deze verzuimen betekenen dat de door betrokkene afgegeven goedkeurende verklaringen een deugdelijke grondslag ontberen. De handelwijze van betrokkene wordt aangemerkt als strijdig met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Volgt de maatregel van berisping.

Procedurenummer 14/456 Wtra AK

Klacht van een uit het ambt gezette gerechtsdeurwaarder tegen een accountant van het Bureau Financieel Toezicht over het te weinig toezicht houden op de waarnemend gerechtsdeurwaarder. Vervolg op uitspraak van de Accountantskamer van 21 december 2012 (12/958 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0337) en gegrond hoger beroep van het CBb van 20 februari 2014 (AWB 13/77; ECLI:NL:CBB:2014:79). Klacht is ongegrond. Betrokkene heeft gehandeld binnen de aan het BFT toekomende bevoegdheden, terwijl betrokkene voldoende adequaat heeft gereageerd op een melding van klager over zijn waarnemer. 

Procedurenummer 14/275, 14/276, 14/277 Wtra AK

Klacht over het optreden van drie bestuursleden van Deloitte over de wijze waarop zij met de VEB hebben onderhandeld / laten onderhandelen over de stuiting van de verjaring van een vordering van de Ahold-beleggers. In zijn algemeenheid staat het een accountant in zijn zakelijke betrekkingen vrij een standpunt in te nemen, behoudens bijzondere omstandigheden, waarbij die accountant overigens gehouden is een belangenafweging te maken. In dit concrete geval, waarbij men in ‘een omgang onder heren’ een ‘herenakkoord’ wilde sluiten over die verjaring teneinde te voorkomen dat Deloitte in de media werd geconfronteerd met ‘nodeloze onrust’ en teneinde de VEB haar vordering tijdig en op de juiste wijze voor een korte termijn te stuiten, zodat partijen elkaars belangen dienaangaande zouden dienen, was sprake van zo’n bijzondere omstandigheid. Gelet op de betrokkenheid van de voorzitter van het bestuur bij die onderhandelingen mocht worden verwacht dat in die onderhandelingen ten volle eerlijk en oprecht zou worden opgetreden en diende hij het fundamentele beginsel van integriteit na te (doen) leven. Vastgesteld moet worden dat er voor gekozen is op een voor een juiste stuiting verjaring essentiële vraag welbewust een ver- en misleidend antwoord te geven en vervolgens een ontwijkend antwoord is gegeven. De voorzitter van het bestuur heeft daardoor in zoverre het fundamenteel beginsel van integriteit veronachtzaamd. De omstandigheid dat de VEB uiteindelijk niet is benadeeld door die handelwijze, doet daar niet aan af. Volgt de maatregel van waarschuwing. Dezelfde klacht, gericht tegen de twee andere accountants/bestuursleden, is ongegrond, nu niet van hun betrokkenheid bij die onderhandelingen is gebleken en het enkel zijn van mede-bestuurslid ter zake onvoldoende relevant is.