Uitspraken 8 januari 2016

Procedurenummer 15/831 Wtra AK
Betrokkene heeft jaarlijks geadviseerd over door dochtervennootschappen aan de enige aandeelhouder uit te keren dividend. In maart 2012 heeft hij in een e-mail met bijgevoegd een spreadsheet voorstellen gedaan voor mogelijke dividenduitkeringen. De eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid houden in dat betrokkene bij het formuleren van een zodanig voorstel duidelijk uiteenzet welke gegevens hij daarbij in aanmerking heeft genomen. Het voorstel waarop de klacht ziet, is gebrekkig. Zo blijkt niet aan de hand waarvan betrokkene heeft beoordeeld dat de ratio’s nog “voldoende tot goed” waren. Betrokkene diende voorts niet alleen oog te hebben voor het overschrijden van de grens voortvloeiend uit artikel 2:216, tweede lid (oud), van het BW (en dat wil dus zeggen: ultimo 2011), maar ook voor de solvabiliteit van de dochtervennootschap ten tijde van het formuleren van het voorstel drie maanden later en voor de solvabiliteit op het tijdstip waarop de voorgestelde uitkering wordt gedaan. In het verlengde daarvan diende hij de aandeelhouder uitdrukkelijk te wijzen op haar verplichting om te waarborgen dat de solvabiliteit ten tijde van het uitkeren van het voorgestelde dividend nog steeds “gezond” was. Waarschuwing.

Procedurenummer 15/1293 Wtra AK
Betrokkene heeft in opdracht van de ACM onderzoek gedaan naar de solvabiliteit en liquiditeit van klaagster i.v.m. het voornemen van de ACM om aan klaagster een boete op te leggen. Om te kunnen beoordelen of betrokkene bij de uitvoering van deze opdracht in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep verzoekt klaagster betrokkene om afschrift van zijn opdrachtbevestiging aan de ACM. Betrokkene weigert dat met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting; de ACM heeft desgevraagd betrokkene geen toestemming gegeven om aan klaagster een afschrift van de opdrachtbevestiging te doen toekomen. Klaagster meent dat betrokkene zich ten onrechte op zijn geheimhoudingsverplichting beroept. Zulks ten onrechte, mede gezien art. 16 sub d. stond het betrokkene niet vrij de tussen hem en de ACM geldende vertrouwelijkheid te doorbreken. Klacht ongegrond.

Procedurenummer 15/2044 Wtra AK
Omzetbelastingfraude van betrokkene voldoende aannemelijk gemaakt, ook al is betrokkene van zijn strafrechtelijke veroordeling in appel gegaan en heeft hij ter zitting bij de Accountantskamer niet willen verklaren. Klager, het openbaar ministerie, had toegezegd al hetgeen betrokkene ter zitting bij de Accountantskamer zou verklaren niet te zullen inbrengen in de strafprocedure. Ook aannemelijk is geworden dat betrokkene een professionele hennepplantage voerde. De belastingfraude is strijdig met de fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag (VGC); het houden van een professionele hennepplantage valt onder het bereik van het tuchtrecht en is strijdig met het fundamentele beginsel van professionaliteit (VGBA). Beide gedragingen zijn daarenboven ook in strijd met het belang van een goede beroepsuitoefening als bedoeld in art. 51, 1e lid, sub b. WAA respectievelijk art. 42, 1e lid, sub b. Wab.
Maatregel: doorhaling met een niet-herinschrijvingstermijn van 10 jaar.
(Bij beslissing van 26 november 2015, Wtra 15/2224, ECLI:NL:TACAKN:2015:125, was reeds bij wege van voorlopige voorziening de tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bevolen.)